Mahlers Negende: Vaarwel aan een leven en aan een cultuurtijdperk

Hoewel Gustav Mahler in wezen zijn gehele compositorische oeuvre aan de zware strijd tussen leven en dood heeft gewijd, treedt de somberheid in zijn laatste levens- en scheppingsfase nog weer nadrukkelijker op de voorgrond. Gedurende zijn laatste jaren heeft hij aan drie symfonieën gewerkt: de Negende, Das Lied von der Erde, en de onvoltooide Tiende. Hij had, evenals anderen, op basis van het feit dat diverse grote voorgangers waren overleden na de voltooiing van hun negende symfonie, gemeend het Noodlot te slim af te zijn door de symfonie, die we als Das Lied von der Erde kennen, niet een nummer te geven en het begrip eine Symphonie slechts in de ondertitel te gebruiken, om pas daarna aan zijn Negende verder te werken. […]

Gustav Mahler, getekend door Jarko Aikens (1986). Collectie Heinz WallischSmart en berusting — Afscheid en dood
Hoewel Gustav Mahler in wezen zijn gehele compositorische oeuvre aan de zware strijd tussen leven en dood heeft gewijd, treedt de somberheid in zijn laatste levens- en scheppingsfase nog weer nadrukkelijker op de voorgrond. Gedurende zijn laatste jaren heeft hij aan drie symfonieën gewerkt: de Negende, Das Lied von der Erde, en de onvoltooide Tiende. Hij had, evenals anderen, op basis van het feit dat diverse grote voorgangers waren overleden na de voltooiing van hun negende symfonie, gemeend het Noodlot te slim af te zijn door de symfonie, die we als Das Lied von der Erde kennen, niet een nummer te geven en het begrip eine Symphonie slechts in de ondertitel te gebruiken, om pas daarna aan zijn Negende verder te werken. Dat is hem, zij het slechts ten dele, gelukt: lang heeft hij na de gereedkoming in 1909 van Das Lied von der Erde niet meer geleefd. Op 18 mei 1911 is Mahler overleden te Wenen — de stad waar hij als intendant van de opera en, in mindere mate, als dirigent zoveel successen had geboekt, maar waar hij, onder meer als resultaat van antisemitische intriges, het veld had moeten ruimen en uit de gratie geraakt was. Voordien was hij al somberder gestemd, doordat hij maar steeds bleef treuren om zijn in 1907 gestorven dochter. Verder besefte hij maar al te goed dat zijn lichamelijke conditie absoluut niet meer de beste was: de hartkwaal waaraan hij leed, had inmiddels levensbedreigende vormen aangenomen.
De Negende Symfonie is Gustav Mahlers laatste voltooide werk. In augustus 1909 schreef hij vanuit Toblach aan Bruno Walter (1876-1962) dat hij de laatste hand aan een nieuwe symfonie had gelegd. “Het werk zelf … is een zeer gunstige verrijking van mijn kleine familie. Daar is iets gezegd, dat ik al heel lang op de lippen heb…” Op 1 april van het jaar daarna meldde hij in een postscriptum aan dezelfde geadresseerde: “Die Reinpartitur meiner IX. ist fertig.”
Op één van de laatste bladzijden van de autograaf staat: “Leb wohl, mein Saitenspiel.” Met die eenvoudige woorden neemt Mahler afscheid op een manier die zeer nadrukkelijk als finale kan worden beschouwd, evenzeer in de letterlijke betekenis met betrekking tot zijn eigen aardse bestaan. Dat vierde deel van die Negende Symfonie vertolkt het afscheid van een leven in een aangrijpende melodie vervuld van zeldzame intensiteit en energetische spanning, waarin het filigrain uit een andere wereld reeds verborgen zit, voorgesteld via een beeldenreeks die zijn schaduwen van ongereptheid vooruit werpt.

Jugendstil
Het gaat in deze symfonie, en meer nog in dat Adagio, echter niet alleen om het afscheid dat een individu van zijn persoonlijke leven neemt, maar tegelijkertijd zegt een kunstenaar vaarwel tegen een tijdperk in de cultuurgeschiedenis. Deze Negende SymfonieMahlers Arbeitshaus in Toblach 1907-1910 is een typisch — zij het dan ook uniek — product van het fin de siècle. Terwijl ‘nieuwlichters’ als Igor Stravinski (1882-1971), Béla Bartók (1881-1945) en Arnold Schönberg (1874-1951) ongeveer terzelfder tijd composities hebben voorgesteld die hen onmiskenbaar blijven typeren als de allereerste muzikale vertegenwoordigers van de twintigste eeuw, bleef Gustav Mahler aan het eind van zijn leven nog net met een paar tenen in de negentiende eeuw verankerd. Gelet echter op de ornamentiek kan zijn Negende voor het overgrote deel als Jugendstil-symfonie worden gekwalificeerd.
Arnold Schönberg — die al eens had gesuggereerd dat niet hij maar Gustav Mahler de nieuwe richting in de muziek had aangegeven — schreef over deze Negende Symfonie: “In ihr spricht der Autor kaum mehr als Subjekt. Sie ist nicht mehr im Ich-Ton gehalten, sie bringt sozusagen objektive, fast leidenschaftliche Konstatierungen von einer Schönheit, die nur der bemerken wird, der auf animalische Wärme verzichten kann und sich in geistiger Kühle wohlfühlt.”
Als we Mahlers manier van orkestreren in aanmerking nemen, is deze Negende tamelijk bescheiden geïnstrumenteerd. Voor het eerst in zijn symfonisch oeuvre heeft de componist afgezien van de traditionele sonatevorm. Verder lijkt het of Mahler hierin de begrenzingen van de tonaliteit heeft overschreden.
Zelf heeft hij de Negende nooit door een orkest gehoord. Deze symfonie werd voor het eerst op 26 juni 1912 uitgevoerd, te Wenen, onder leiding van Bruno Walter. Deze dirigent had, met het Münchner Tonkünstler Orchester, op 20 november 1911— ruim een half jaar na Mahlers verscheiden — eveneens de eerste uitvoering gegeven van Das Lied von der Erde.
In zijn memoires (1) schreef Bruno Walter over Gustav Mahler: “Da war ein Mann, der kannte keinen trivialen Augenblick, der dachte keinen Gedanken und sprach kein Wort, die Verrat an seiner Seele bedeutet hätten, und ich möchte hinzugfügen, daß ich in den siebzehn Jahren der Freundschaft mit Mahler ihn nie anders als auf der Höhe seines hohen Wesens gefunden habe.”

Gustav Mahler: Symfonie nr. 9 in D (1908-09)
Instrumentatie: piccolo, 4 fluiten, 4 hobo’s (waarvan de vierde alternerend met Engelse hoorn), 3 klarinetten in A en Bes, Es-klarinet, basklarinet, 4 fagotten (waarvan de vierde alternerend met contrafagot), 4 hoorns in F, 3 trompetten in F, 3 trombones, bastuba, pauken (voor 2 spelers), glockenspiel, 3 laaggestemde klokken, triangel, bekkens, tamtam, grote trom, kleine trom, 2 harpen en strijkers.
(Bijzonderheid: in de finale spelen de vierde fagot, de derde trompet en de tweede harp niet meer mee, en worden in de slagwerksectie alleen pauken, grote trom en bekkens gebruikt.)
De partituur is bij Universal Edition (Wenen, New York) verschenen in 1912.

Notenvoorbeeld van deel 1

1. Andante comodo–Allegro risoluto–Tempo I.
Hoewel de tweeledigheid van de thematiek in het eerste deel nu juist de basis van de sonatevorm is, heeft Mahler hier de twee thema’s in schril contrast tegenover elkaar gesteld, waarna hij ze met uitzonderlijk improvisatietalent in ongebondenheid heeft uitgewerkt. Het eerste thema duikt in de zesde maat op in D-groot: ingetogen berusting en verdroomde verstilling. Zo’n twintig maten verderop komt het tweede thema, in d-klein, aan bod: zeer nadrukkelijk in felle trompetakkoorden. Er wordt flink wat conflictstof tussen de beide tegengestelde thema’s — die elkaar af en toe geheel schijnen weg te spelen — uitgewerkt, maar de spanningen leiden niet tot bevrijding. De tegenstellingen blijven bestaan, waarna de componist een plechtige, marsachtige passage aanbrengt, die in de partituur wordt voorzien van de aanduiding Wie ein schwerer Kondukt, daarmee verwijzend naar een Oostenrijkse begrafenisstoet. Nadat de beide hoofdthema’s nog flink wat op elkaar hebben ingewerkt, eindigt het Andante met een noot, die alvast vooruitloopt op de Finale. Het eerste deel biedt reminiscenties aan Beethovens pianosonate Les Adieux.
Theodor Adorno (1903-1969) (2) heeft er in zijn boek over Mahler aan gerefereerd dat Theodor W. Adorno, auteur van een interpretatief boek over het symfonische werk van Gustav MahlerWinfried Ziillig (3) erop wijst dat de 454 maten van het eerste deel van de Negende uit één enkele melodie zouden bestaan. “Die Totale ist durchmelodisiert.”
In het jaar van de première heeft Mahler-leerling en -adept Alban Berg (1885-1935) in een brief aan zijn vrouw geschreven dat hij de Negende Symfonie van Mahler weer eens had doorgespeeld. “Der erste Satz is das allerherrlichste, was Mahler geschrieben hat. Es ist der Ausdruck einer unerhörten Liebe zu dieser Erde, die Sehnsucht im Frieden auf ihr zu leben, sie, die Natur, noch auszugenießen bis in ihre tiefsten Tiefen — bevor der Tod kommt. Denn er kommt unaufhaltsam. Dieser ganze Satz ist auf die Todesahnung gestellt. Immer wieder meldet sie sich . . . am stärksten natürlich bei der ungeheuren Stelle, wie diese Todesahnung Gewißheit wird, wo mitten in die «höchste Kraft» schmerzvollster Lebenslust, «mit höchster Gewalt» der Tod sich anmeldet — dazu das schauerlichste Bratschen- und Geigensolo und diese ritterlichen Kläre: der Tod in Rüstung. Dagegen gibt’s kein Auflehnen mehr…”

2. Im Tempo eines gemächlichen Ländlers
In tegenstelling tot de kalme bevrijder en vriendelijk-sussende trooster van het Andante, regeert de Dood hier niet als de fiedelende Magere Hein van de Vierde Symfonie (Das himmlische Leben), maar als Prins der Duisternis, die zijn slachtoffer wil laten dansen. Dansbeelden uit vroegere symfonieën passeren de revue, akelig geïroniseerd en doorgevoerd tot in het groteske. Het hoofdthema is wat lomp en log, waarnaast de neventhema’s een breed scala aan effecten realiseren. In dit scherzo keert een motief uit het eerste thema van het Andante in een van de walsen terug. De familie Strauss heeft zijn invloeden inmiddels ook in de wat ernstigere muziek doen gelden.
Erwin Stein (4) schreef in 1930: “Heute, da wir zu Mahler zeitlich Distanz gewonnen haben, beginnt uns sein Bild klarer zu werden und die Umrisse seiner Erscheinung treten deutlicher hervor. Die Unmittelbarkeit seiner Wirkung ist geblieben, und wir erkennen, daß sein Werk auch jenseits einer romantischen Gefühlswelt Geltung und Dauer hat. Wir sehen, wie hier ein ungeheurer Ausdruckswille neue Formen der Musik geschaffen hat. Dieser Ausdruckswille mag romantische Wurzeln gehabt haben. Aber Mahlers Symphonik ist eines der schönsten Beispiele aus der Musikliteratur, wie Ausdruck restlos in Form aufzugehen vermag, wie Subjektives sich in Kunst objektiviert.”

Lees ook:  Vijftien Mahler-Lieder met Thomas Quasthoff en Charles Spencer

3. Rondo. Burleske – Allegro assai. Sehr trotzig.
In het derde deel meldt de componist dat hij dit heeft opgedragen “an meine Brüder in Apoll”, waarmee hij sommige componerende tijdgenoten op de hak neemt, die het fugato weliswaar geheel volgens de regelen der kunst in praktijk brachten, maar zuiver muzikaal gezien toch niets wezenlijks te bieden hadden. Evenmin ontkomen aan Mahlers hoon die kunstbroeders, welke zoetgevooisde wijsjes op het laagst denkbare operette-niveau hebben geproduceerd. Maar ook met zichzelf drijft de kunstenaar de spot, waarmee al degenen, die niet van deze wereld zijn, een stem krijgen.
Trompetten en hoorns laten een schril motief horen, waaruit het doeltreffende, gedurfd optredende hoofdthema in de violen wordt geconstrueerd. De gedeelten waarin dit thema aan bod is, worden tweemaal onderbroken door op zichzelf staande tussenstukken: het ene wordt beheerst door een tamelijk archaïsch, humoristisch thema, het andere is nogal lyrisch van aard. Temidden van alle sarcasme klinkt een koraal. Voordat het rondo wordt afgesloten met een passage waarin het spottende beginthema zichzelf schijnt te verteren, doemt een kalm-expressieve melodie op, die —net als het slot van het Andante— op het Adagio vooruitloopt. Als in een plotse aanval van hyperthyerose slaat een Presto toe, dat heel abrupt eindigt.
Sommige exegeten zien in deze Burleske eigenlijk de finale van de symfonie, en beschouwen het (afsluitende) Adagio meer als een nabeschouwing.
De weduwe Mahler (5) schreef in haar voorwoord bij de uitgave van Mahlers Brieven in 1924: “Mahler hat, wie es mir scheinen will, der Musik einen ganz neuen Wert entdeckt: den ethisch-mystischen Menschen. Er hat die musikalische Darstellungswelt, die bis dahin Liebe, Krieg, Religion, Natur, Humanität zum Inhalt hatte, um den einsamen Menschen bereichert, der unerlöst auf dieser Erde durch das Universum kreist. Er hat die Dostojewskij-Frage an das Leben musiziert: «Wie kann ich denn glücklich sein, wenn irgendwo ein anderes Geschöpf noch leidet?»…”

Notenvoorbeeld van deel 4

4. Adagio.
Dit Adagio behoort tot het overtuigendste wat Gustav Mahler aan het muziekpapier heeft toevertrouwd. Evenals het Andante is ook deze Finale doordrenkt van doodsverlangen, pijn en berusting. Twee maten vol terugblikkende agonie introduceren het Adagio. Dat ontplooit zich, in een enigszins gereduceerde orkestbezetting, als de plechtige openbaring van een ‘heerlijke nieuwe wereld’. Het hoofdthema klinkt molto espressivo in de violen. In het tweede gedeelte neemt de intensiteit aanvankelijk geleidelijk toe, doch daaropvolgend zwijgen steeds meer instrumenten stil, totdat uiteindelijk alleen nog de celli resteren in een pianissimo-passage, die langzaam wegsterft: diminuendo – morendo.

De filosoof Ernst Bloch (6) kwalificeerde Mahler als “… einen heftigen strengen, jüdischen Mann.” Negentig jaar geleden meende hij dat de oren van de mensen nog steeds nietOmslag van de Suhrkamp-uitgave met de muziekbijdragen uit het verzamelde werk van Ernst Bloch over voldoende capaciteit beschikten om (de muziek van) die grootheid aan te voelen en ook te begrijpen. “Niemand ist bisher in der Gewalt seelenvollster, rauschendster, visionärster Musik dem Himmel nähergetragen worden als dieser sehnsuchtsvolle, heilige, hymnenhafte Mann.” . . . “…wie ein ferner Bote kam dieser Künstler in seine leere, matte, skeptische Zeit, erhaben in der Gesinnung, unerhört in der Kraft und männlichen Glut seines Pathos, und wahrhaft nahe daran, das letzte Geheimnis der Musik über Welt und Gräbern zu spenden…”

*****

(1) Bruno Walter zijn slechts de beide voornamen van de musicus Schlesinger, die in het Duitsland van de nationaal-socialisten evenals zovelen — collega-kunstenaars en nog talloze anderen — werd geboycot en ook in andere opzichten chicanes te verduren had. Mede daarom is hij tijdig uitgeweken. Zijn terugblik is in 1947 verschenen onder de titel Thema und Variationen.

(2) Adorno, filosoof, socioloog, musicoloog en componist, publiceerde in 1960 het boek Mahler — Eine musikalische Physiognomik. Verschenen in de reeks Bibliothek Suhrkamp; Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1960. (Alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.)

(3) Winfried Zillig (1905-1963): componist, dirigent en muziekscribent. Hij maakte zich sterk voor de eigentijdse muziek, waaronder die van de (Neue) Wiener Schule. Hij leidde niet alleen de premiere van Schönbergs Vioolconcert uit 1936, maar zette zich ook nadrukkelijk in voor de muziek van Mahler en Max Reger (1873-1916).

(4) Erwin Stein (1885-1958): muziekwetenschapper, die in 1930 over Mahlers Sachlichkeit heeft gepubliceerd. Na zijn vlucht in 1938, vanuit Duitsland naar Engeland, was hij werkzaam voor muziekuitgever Bosey & Hawkes. In zijn jonge jaren was hij privé-leerling geweest van Arnold Schönberg, van wie hij in 1958 de eerste uitgave van de Brieven heeft verzorgd.

(5) Alma Schindler (1879-1964) heeft, relatief gezien, veel liefdesaffaires gehad met een aantal grootheden uit de wereld der kunsten: allereerst met de schilder Gustav Klimt (1862-1918), daarna met de schrijver en jurist Max Burckhard (1854-1912), die tevens directeur van het (ook nu nog evenzeer) befaamde Wiener Burgtheater was, en met de componist Alexander von Zemlinsky (1871-1942). Ze huwde Gustav Mahler in 1902, na diens overlijden in 1911 werd ze de echtgenote van de fameuze Bauhaus-architect Walter Gropius (1883-1969). Tijdens dat huwelijk (1911-1929) had ze echter ook een kortstondige, maar zeer hartstochtelijke relatie met de schilder en auteur Oskar Kokoschka (1886-1980), en tenslotte trad ze in het huwelijk met de schrijver Franz Werfel (1890-1945), waarna ze zich Alma Mahler-Werfel noemde.
De Franse schrijfster Françoise Giroud (1916-2003) heeft een boek aan haar gewijd, onder de titel Alma Mahler ou l’art d’être aimée, dat in 1988 in Frankrijk is uitgekomen. Het is een jaar daarna ook in het Nederlands verschenen, in een vertaling van Théo Buckinx: Alma Mahler of de kunst te worden bemind; aanvankelijk uitgegeven door De Prom te Baarn, maar in 1991 opnieuw in roulatie gebracht als Rainbow Pocket (nr. 115).

(6): Van Ernst Bloch (1885-1977) verscheen de bundel Zur Philosopie der Musik. Hierin zijn zeventien onderdelen — essays, aperçu’s en aforismen met betrekking tot de muziek en haar geschiedenis, die verspreid over een halve eeuw zijn geschreven — uit Blochs complete werk bijeengebracht. Het boek is nog steeds verkrijgbaar in de reeks Bibliothek Suhrkamp nr. 398; 344 pag., gebonden, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1974; ISBN 3-518-01398-x. Prijs € 15,80. (Prijs in de BRD en in Amsterdam bij Boekhandel Die Weisse Rose.)

*****

Afbeeldingen
1. Gustav Mahler, getekend door Jarko Aikens (1986). Collectie Heinz Wallisch.
2. Mahlers Arbeitshaus in Toblach 1907-1910.
3. Notenvoorbeeld van deel 1.
4. Theodor W. Adorno, auteur van een interpretatief boek over het symfonische werk van Gustav Mahler.
5. Notenvoorbeeld van deel 4.
6. Omslag van de Suhrkamp-uitgave met de muziekbijdragen uit het verzamelde werk van Ernst Bloch.

*****

Gustav Mahlers Negende Symfonie zal op zondag 14 januari aanstaande om 20:15 uur in het Concertgebouw te Amsterdam worden uitgevoerd door de Sächsische Staatskapelle Dresden onder leiding van Daniel Harding.

2 gedachten aan “Mahlers Negende: Vaarwel aan een leven en aan een cultuurtijdperk”

  1. Beste Heinz,

    Ik heb het concert met de Sächsische Staatskapelle Dresden zondag in het Concertgebouw in Amsterdam gehoord. Het was fantastisch! Het blijft gissen, maar naar mijn idee zou Mahler hier zelfs tevreden over zijn geweest. Ik heb je exposé na het concert gelezen en hoewel je muziek gewoon als kunstwerk moet ervaren, heeft je verhaal toch meer duidelijk gemaakt over de intenties van Mahler.
    Dank daarvoor!
    Karin Peterson

  2. Ik ken Mahlers Negende in veel uitvoeringen, Tennstedt (bijzonder, lucide), Solti (= Solti), Walter (de moeder aller Negende uitvoeringen). Maar het maakt niet uit: het eerste deel, Andante Comodo, hoe kan je ’t bedenken, heeft Mahler het ook zo gehoord als wij het horen? Moet wel. Het is van hem… ’t is een fantasie, een lang uitgewerkte droom of fantasie. Een half uur ademloos luisteren. Alles klopt, de melodieen worden volkomen logisch uitgewerkt en tegenover elkaar geplaatst. Ze vallen uiteen, ze worden weer opgeraapt en in elkaar gezet, de zaak begint weer te bewegen……
    ’t is van een sublieme schoonheid….

Laat een antwoord achter aan Karin Peterson Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *