Op ons overvolle rond1900-bureau in de decadente villa in Amsterdam-Noord lag al
een poos een nog te bespreken boek: Monsieur de Bougrelon van Jean Lorrain, voor het eerst in Engelse vertaling. U, decadente lezer, kent dit natuurlijk want deze voor het eerst in 1897 verschenen novelle is een van de mooiste pareltjes uit het literaire fin de siècle en speelt zich ook nog eens in Amsterdam af. Als u een goede decadent bent heeft u het gelezen in het Frans in een oorspronkelijke of vroege uitgave of anders, dan bent u ook vergeven, in de in 1978 verschenen Nederlandse vertaling Denkbeeldige genietingen. Maar toch raden we u aan deze uitgave aan te schaffen. Om de Lorrain-verzameling compleet te houden maar ook omdat het een mooie uitgave is en de moderne Engelse vertaling de tekst fris en sprankelend maakt. De Nederlandse vertaling van mevrouw Holierhoek is voor zover wij kunnen beoordelen heel goed, maar wel al bijna veertig jaar geleden verschenen. Een andere vertaler zou dat nu misschien anders doen en de tekst op die manier weer levend kunnen houden. Helaas is dat hier te lande geloof ik minder gebruikelijk, Franse decadenten opnieuw vertalen. Of beter gezegd, in uitgeversland lijkt men zelfs ondanks hun blijvende moderniteit en literaire waarde bijzonder weinig interesse in de Franse decadenten te hebben. Maar we kunnen ons natuurlijk vergissen, want in uitgeversland of de literaire wereld komen wij nooit. Hoe dan ook, koopt u deze uitgave van de sympathieke nieuwe onafhankelijke uitgeverij Spurl. Op hun site ook links naar de, terecht, unaniem lovende recensies van deze nieuwe uitgave. Bougrelon bevat ook een uitvoerig nawoord door vertaalster Eva Richter.
Een aangezien wij hier van de nutteloze addendas en nagezonden details zijn, hadden we aan dat al heel interessante nawoord graag iets toegevoegd. Lorrain is immers een van onze grote favorieten over wie we eerder schreven. De reden voor het uitblijven van onze bespreking is dat we u van alles wilden vertellen over Jean Lorrain in Amsterdam en de mate waarin hij dat verblijf in Bougrelon gefictionaliseerd heeft. Dat Lorrain in 1896 met Octave Uzanne in Mokum was, is een feit. Maar waar hij verbleef, met wie hij contact had en welke plekken hij precies bezocht, dát zouden we graag willen weten. Was hij bijvoorbeeld in ons decadente Amsterdam-Noord? Hij noemt wel het Noord-Hollands Kanaal en Monnikendam. Was Lorrain in de Tolhuistuin die hij in hoofdstuk zes even noemt? Dat zou een mooie coïncidentie zijn want in het jaar van Bougrelon heeft Van Hulzen deze toen al populaire plek immers literair vereeuwigd.
Dat Lorrain Nederlandse contacten had hopen we aangetoond te hebben in een eerder artikel over Léonard Sarluis voor The Oscholars (geen directe link, u moet even zoeken). Hierin ging het over de Frans-Nederlandse sociale dwarsverbanden tussen Alfred Jarry, Carel de Nerée, Antoon van Welie, Couperus en Lorrain en Sarluis. Het is ons echter, bij gebrek aan nieuwe documenten, vooralsnog helaas niet gelukt om deze contacten in een Amsterdamse context te plaatsen.
Maar wat we wél vonden, dankzij het onvolprezen Delpher, is een wel héél curieus geval van Jean Lorrain-receptie. Ergens rond 1900 verscheen bij Van Holkema en Warendorf een Geïllustreerde Gids voor Amsterdam en Omstreken. De anonieme auteur daarvan blijkt fan te zijn geweest van Bougrelon dat getuige zijn tekst dan in Nederland niet erg bekend is. Deze Gids is bij ons weten dan ook een van de zeer schaarse vroege Nederlandse vermeldingen van Lorrains meesterwerkje. De auteur neemt vervolgens de vrijheid om voor zijn hoofdstuk negen Lorrains personage te lenen om de reiziger om zijn beurt langs enkele Amsterdamse hotspots als de Kalverstraat en Buffa te leiden. Leuk! Wij namen het eerste deel van dat hoofdstuk ter uwer genoegen over, de rest van het hoofdstuk en het hele boek kunt u hier lezen. Een actueel toeval is dat Bougrelon zowel kunsthandel Buffa als schilder Daubigny noemt. Over beide zijn heden tentoonstelling (in respectievelijk het Van Gogh en, nog heel even, in Singer) dus u kunt op uw beurt zélf ook nog De Bougrelon spelen!
***
Hoofdstuk IX
Wandelingen door Amsterdam
Monsieur de Bougrelon als gids.
Kent gij den held van het vermakelijke boekje, dat Jean Lorrain over Amsterdam heeft geschreven en dat tot titel draagt zijn naam, Monsieur de Bougrelon?
Als ik u overzie, genot- én gemaklievende stoet van vaderlandsche toeristen, die telken jare optrekt om ’s werelds achtste wonder te zien, dat staat in ’s werelds negende wonder, onze Amstelstad niet waar? — en ik doorsnuffel uwe citybags, handtasschen, koffers, gebloemde valiezen, spoormandjes, Duitsche manden, coffrettes, sac’s, pompadours, mallettes en bahuts, met de nieuwsgierigheid van een hospita, die de inventaris van den nieuwen ‘heer’ die in de eerste maand al achter is op ’t boekje, doorzocht, dan vind ik wellicht een aflevering van Warendorf’s Novellen-bibliotheek, waarin gij troost hebt gezocht voor de eentonigheid van de reis of een geïllustreerd blad als Die Woche, maar de naam van den heer De Bougrelon komt zelfs niet voor op de courant, waarin het ‘cadetje voor de reis’ is gepakt, cadetje dat symbool is van de zorgzaamheid van moeder, zuster, vrouw of meisje en des ondanks gedoemd om nooit zijn bestemming te bereiken.
Het ‘cadetje op reis’ is geworden als de gebeden van de Chineezen in een vorm die blijft voortbestaan maar geen inhoud meer heeft. Tragisch overblijfsel van voorvaderlijke diligence- en trekschuitgebruiken, heeft het zich overleefd, is een grijsaard met gerimpeld gelaat, vreemd te midden van het moderne comfort en de moderne luxe. Het ‘E pluribus unum’ van elk station is het grafschrift voor ‘‘t cadetje op reis’ geworden en te Amsterdam zijn de gelegenheden, om zich goed en goedkoop te verfrisschen en te versterken zoo vele, dat gij gelijk hebt, het jonge mensch dat u de Nieuwe Rotterdamsche, Weekblad, Telegraaf, Handelsblad aanbiedt, er den mond mede te stoppen en daarmede gelukkig zijn vocale trompet.
Gij hebt gelijk dadelijk na aankomst u te spoeden naar het restaurant. Neen gij hebt geen gelijk, zoudt gij het willen doen zonder onzen vriend, den heer De Bougrelon? Daar staat hij in zijn lange, getailleerde gekleede jas, een grooten cylinderhoed uit Meeuwsen’s Hoedenmagazijn wat schuin op ’t hoofd, een knuppeligen wandelstok in de hand, een sierlijke das om de fraaiste kraag geknoopt, met een paar Dent’s gloves uit het magazijn van den heer Sinemus in de Leidschestraat en met een gelaat, dat gij meent reeds vroeger te hebben gezien.
Hij heeft ons al aangeklampt, hij is al bij ons, hij heeft zich reeds voorgesteld, heeft ons reeds den weg gewezen in de tunnels van het Centraal-Station, dat te hoog gebouwd is in tegenstelling met het museum, dat te laag is.
De heer De Bougrelon, zijn wandelstok met kracht plantend in den grond, ontwoekerd aan de baren, leidt ons naar het hotel Van Gelder op het Damrak. Gij logeert hier goed, uw landslieden hebben drie eigenschappen die ze voor het hótel uitstekend maken; zij zijn degelijk, eenvoudig en zindelijk. Ziet eens hier, glanst alles u niet tegen? Zie dit glaswerk, gewasschen zooals ’t behoort met een na-bad in koud water, om de pure helderheid te krijgen, die aan ’t juweel herinnert. Ah, de degelijkheid is de zuster van de zindelijkheid. Gerust mevrouw, gij kunt hier met den vinger strijken onder kast en bed. en haar daarna afvegen aan ’t blankwitte der lakens, zonder de reinheid daarvan te besmetten.
De Bougrelon stond al weer op, blikte nog even naar een groote partij flesschen ‘Kaiserbrunnen’, het voortreffelijke tafelwater, die zooeven weer in het hotel gearriveerd was en gij moest hem verder volgen langs het Damrak, den Dam naar de Kalverstraat, terwijl hij, betoogend de Nieuwe Beurs afbrak, helaas alleen met woorden en roemde het Paleis, dat juist zijn zilveren carrillonlied losknetterde boven het hoofd der eenzame maagd, die meende hij, wijs heeft gedaan, den rug te keeren naar al dat leelijke van achteren. ‘Hartader van de stad,’ zegt hij, ‘deze Kalverstraat, die alleen nauw is opdat geen moderne electrische tram haar zal ontsieren met zijn reeksen galgen, waaraan de schoonheid is opgehangen door den beulpraktijk.’
In deze straat hebben wij geen tram noodig. Gij zijt er door, zooals gij door een mooi boeiend boek heen komt, voor gij ’t weet en altijd te gauw.
De heer Bougrelon is plotseling blijven stil staan voor een der groote spiegelruiten van een deftig huis met een hoogen gevel.
‘De schoonheid komt van het zuiden. Hier staat gij voor den kunsthandel van Buffa, één van de bezienswaardigheden van uw hoofdstad. De Medici hebben de schoone kunsten uit Italië naar mijn dierbaar Frankrijk gebracht. Maar de Italianen zijn verder noordwaarts getrokken en het zijn de Lurasco’s, de Cossa’s, de Grisanti’s, de Boggia’s. de Valciolla’s en de Buffa’s die in ’t begin van de negentiende eeuw van uw voorvaderen de kunst brachten, die deerlijk in verval was geraakt. De Gebroeders Buffa reisden oorspronkelijk met platen langs de kermissen.
Het Noordsch Venetië trok hen aan en zij vestigden zich hier, aan het Weesperplein vlak bij den Amstel. De zonen breidden de zaak van den vader uit en spoedig was de firma Buffa & Zonen in Amsterdam op ’t gebied van den kunsthandel van veel beteekenis. In 1836 ging de zaak aan een anderen zoon van ’t land van Dante en Petrarca over, den heer Caramelli en thans is de heer J. Slagmulder met den heer P. J. Zürcher eigenaar van dezen bloeienden kunsthandel, gebouwd in de Kalverstraat op de plaats van drie andere huizen.
Maar gij behoeft niet vóór de uitstalkasten te blijven staan, al vindt uw kennersoog ook hier reeds veel schoons. De zalen binnen staan gratis voor elkeen open en gij hebt er een overzicht, niet alleen van het schoone en beste dat de Nederlandsche kunstschilders, oude en jongen, leveren maar naast de Israelsen, de Marissen, de Mesdags, de Voermans, de Witsenss, de Mauves, vindt gij hier Daubignys, Montecellis, Daumiers, Henners, Ziems, Decamps, Millets. Dikwijls, wanneer mijn oud hart heimwee krijgt voor de kunstlievende oevers van de Seine, waar het Louvre zich spiegelt in den breeden stroom, wandel ik voor dezen kunsttempel en nooit ga ik er zonder troost van daar…
(Blz. 143-146)
Sander, ik weet niet hoe ik je moet bereiken, ik heb geen mail-adres van je. Bij veilinghuis de Eland worden volgende week tekeningen van Carel de Neree van Babberich geveild. Zie hun site. Groet, Frank