De Ziel van Smart
Na lezing van Oscar Wilde’s ‘De Profundis’
Op mijnen levensweg ontmoette ik Smart
En zag dat ik haar niet ontvluchten kon.
Zij stond en staarde me aan met ’t donker oog
En zei mijn naam met kalme, klare stem,
Terwijl haar hand zich op mijn schouder lei.
Maar ik, in wild verzet, wierp àf haar hand:
‘Laat mij met rust! Ik duld uw drukkend juk,
Uw killen kus niet op mijn rooden mond!’
Toen klemde zij haar armen om mijn hals
En wilde zóo door mij gedragen zijn.
Geen worstlen baatte; in duldeloozen druk
Lag op mijn borst de looden last van Smart.
Toch sprak ze mild, met smeekend-weeke stem:
‘Nu draag me omhoog, tot ‘k U zeg stil te staan;
Vertrouw op mij en haat me niet zozeer!
Eéns zult ge zeeg’nen wie ge nu vervloekt…’
En vóor mij lag in ’t vale avondgrauw,
Een steenige-steile, droevig-dorre weg
Waarvan het einde in nevel was gehuld…
Ik ging dien weg, met Smart aan ’t hijgend hart
En wist niet waar het doel van ’t lijden lag…
Toch scheen ’t alsof de last, die eens zoo zwaar
Woog, telkens lichter werd, hoewel ‘k gewond
En uitgeput, steeds hooger stijgen moest.
Maar eind’lijk, eind’lijk had ‘k den top bereikt
Van steilen berg. Van mijn schouder gleed
Als ware zij een luchtig kleed geweest,
De Smart die ik zoo lang gedragen had.
Ik zag haar aan, ‘k herkende haar niet meer!
Was dit dezelfde die ik eens verstiet
In angst, in weerzin, bang voor haar gebaar?!
Die bleeke vrouw, wier donker, edel hoofd
Omstraald werd door een aureool van licht?
‘Zie om! Aanschouw den afgelegden weg!’
Zoo sprak ze. ‘Ik weet, dan haat ge mij niet meer!’
Toen zag ‘k terug en staarde een wonder aan:
Den dorren weg dien ‘k zocht, dien vond ik niet,
Maar bloemenweelde als uit een toovertuin,
Bloeide open voor mijn blij-verbaasden blik.
Alsof uit iedren traan dien ‘k had gestort
Een bloem ontlook op droeven lijdens-weg…
En alle grauwheid was vergaan in licht…
Ik knielde neer voor mijn gesmade Smart
En boog mijn poover hoofd, terwijl ik riep:
‘Is dat de weg dien wij tezamen gingen?!
Gebenedijde Smart, ik hoor er stemmen zingen,
De zangen van mijn leed! Door U ben ik gestegen,
Ga nimmer weg van mij, ik heb U liefgekregen!’…
Toen ‘k opzag was Smart al verre…, was voorbij…
Alleen de zangen van haar ziel… diè lièt ze mij!…
Ellen (pseud. D. Mollinger-Hooyer 18??-19??) Guirlanden [gedichten], 1903-1913, p. 59-61