Het zal je, als kunstenaar, toch maar tijdens je aardse bestaan reeds overkomen: je naam blijft ten eeuwigen dage voornamelijk verbonden aan slechts één werk, ook al zijn er, verspreid voorkomend, mensen en instellingen die iets meer over je weten en ook proberen die kennis in woord en geschrift, en, mutatis mutandis, in gepaste klanken, te blijven verspreiden. Bijna elk land heeft wel zo’n figuur in de verschillende disciplines van de cultuur. Kent iemand in Nederland nog de bekwame musicus, componerend in neoromatische stijl, Peter van Anrooy (1879-1954), van iets anders dan de Piet Heyn Rhapsodie? En hoevelen, die niet dagelijks gedichten uit het klassieke repertoire lezen, kennen Hendrik Marsman (1899-1940) van een ander literair werk dan het gedicht Denkend aan Holland…? In de Duitse cultuur vergaat het Ludwig van Beethoven (1770-1827) in tal van kringen nauwelijks beter: het pianodeuntje Für Elise weet menigeen stante pede op te hoesten, en, afhankelijk van de context, meer nog het, ten onrechte als zodanig gekwalificeerde, Noodlotsthema dat de Vijfde Symfonie opent. En is het Friedrich von Schiller (1759-1805) beter vergaan? Bijna ieder, die in zijn middelbare schooljaren Duits heeft gehad, roept terecht Die Glocke, daarentegen is het aantal mensen te verwaarlozen, dat weet dat hij ook de auteur is van de ode An die Freude, die als koortekst dient in het laatste deel van Beethovens Negende Symfonie.
In het Verenigd Koninkrijk blijft de naam (Charles) Hubert (Hastings) Parry (1848-1918), componist van tal van werken in uiteenlopende disciplines van de muziekcultuur, voor de eeuwigheid, helaas, bijna uitsluitend verbonden aan zijn toonzetting van Jerusalem dat de dichter/beeldend kunstenaar William Blake (1757-1827) omstreeks 1803 heeft geschreven.
Groot talent
Parry werd in 1848 in Bornemouth geboren als kind van welgestelde ouders. Gedurende zijn primaire scholing in Eton kreeg hij reeds muzieklessen van George Elvey (1816-1893) van Saint George’s Chapel. Eenmaal in Oxford studeerde hij compositie bij Henry Hugo Pierson (1815-1873). Die invloeden, in combinatie met het muzikale talent dat hem gegeven was, zorgden ervoor dat Parry als tweeëntwintigjarige Bachelor of Music van Oxford werd. Nadat hij was afgestudeerd, was hij eerst drie jaar werkzaam op het kantoor van Lloyds (of London) Verzekeringsmaatschappij. Tegelijkertijd kreeg hij compositieles van Edward Dannreuther (1844-1905), die Parry met de muziek van Richard Wagner (1813-1883) in contact bracht, en die hem in kleine kring een aardig podium voor zijn composities in de sfeer der kamermuziek bood: tijdens eigen huisconcerten. Dertig jaar oud publiceerde Parry zijn eerste orkestwerk: het Pianoconcert in Fis-klein.
Bijbelse invloeden
Daarna schreef Parry een hele reeks werken in tal van muzikale disciplines: kamermuziek, odes, koorwerken, cantates, liederen en libretti. Drie oratoria heeft hij de (in principe Britse) luisteraars geschonken: Judith (1888), Job (1892) en Koning Saul (ca. 1894). Naar aanleiding van dat vele componeren is wel eens beweerd dat die Parry desnoods de complete Bijbel op muziek zou zetten. Men ontkomt niet aan de indruk dat dit enigszins denigrerend is bedoeld geweest, zeker als men daarbij bedenkt dat de componist nog zoveel andere functies vervulde en steeds, op ieder vrij moment, er weer even voor ging zitten. Zoals gezegd: een vakman, die als componist door de wol was gekleurd en alles kon, behalve de muzikale hemel bestormen en waarlijk nieuwe wegen inslaan. Een ander saillant detail is dat tal van musciologen en critici van mening waren dat velen zo intens van zijn muziek hielden omdat de man zo’n beminnelijk wezen was…. Hubert Parry was niet de eerste kunstenaar die dat is overkomen, en al evenmin zal hij de laatste geweest zijn.
Nevenfuncties
Vanaf 1883 doceerde Parry aan het Royal College of Music waar hij opklom tot directeur, een positie die hij vanaf 1894 tot aan zijn overlijden in 1918 heeft bekleed. Daarnaast werd hij in 1900 ook nog professor in Oxford. Eén van zijn beroemdste studenten was Ralph Vaughan Williams (1872-1958), die enorme bewondering koesterde voor de structuur van Parry’s compositietechiek voor koorwerken.
Naast zijn functies als directeur en componist heeft Parry ook diverse boeken geschreven, waaronder: The Art of Music (1893, 1896) en The Music of the Seventeenth Century (1902, als deel III van de Oxford History of Music), in 1909 gevolgd door Johann Sebastian Bach, en in 1911 door Style in Musical Art. Tevens was hij medewerker, vanaf 1877, op uitnodiging van de initiator, George Grove (1820-1900), van diens befaamde Dictionary of Music.
Het heeft de successieve Engelse majesteiten van anno toen behaagd de kunstenaar te onderscheiden. In 1898 werd hij door Victoria geridderd, en vijf jaar later verleende Eduard VII aan Hubert Parry de titel baronet.
Tweeslachtige bejegening
Opvallend is de zeer tweeslachtige bejegening van de componist Parry, niet alleen door musicologen en critici, maar al evenzeer door muziekhistorici en aanverwante kenners. De beroemde, maar evenzo beruchte, muziekscribent George Bernard Shaw (1856-1950) was in zijn afwijzing van Parry’s muziek zeer duidelijk, en dat zorgde wel eens voor wat onbegrip. Maar gezien in de context van Shaws voorkeuren ? minder muzikaal talent en genie dan Richard Wagner vond in zijn ogen per definitie geen genade ? kregen ook Johannes Brahms en Antonín Dvo?ak dezelfde ‘behandeling’, wat de afwijzing van zijn landsman vanzelfsprekend wel weer wat relativeert.
Literatuur
Tal van boeken die de Engelse muziek van, ruim genomen, de laatste eeuw behandelen, noemen Parry slechts terloops of laten slechts één of enkele titel(s) uit zijn oeuvre de revue passeren. Werken die specifiek gericht zijn op de Engelse muziek van de twintigste eeuw noemen steevast Edward Elgar (1857-1934), Ralph Vaughan Williams (1872-1958), Frederick Delius (1863-1943) (*) en andere directe tijdgenoten van Parry, maar laten deze protagonist van hun vaderlandse muziekwereld en zijn oeuvre links liggen. De Nederlandse musicus Marius Flothuis (1914-2001) doet in zijn boek Hedendaagse Engelse componisten, ongeveer een halve eeuw geleden verschenen, ook geen poging om Parry in zijn overwegingen te betrekken.
Uitgebreide informatie
Hoewel Parry in een overzicht van de twintigste eeuwse muziek in Scandinavië, Engeland en Nederland ? geschreven door de componist Humphrey Searle (1915-1982) en Robert Layton (geb. 1930) ? eveneens slechts in één alinea voorkomt, wordt daarin wel vermeld dat zijn muziek, ondanks het feit dat deze zeer weinig meer wordt gespeeld, echter een zodanig niveau heeft dat het alles overstijgt wat eerder in de negentiende eeuw werd geschreven.
Een andere autoriteit op het gebied van de Engelse muziek, Henry Raynor, wijst erop dat slechts twee werken van Parry de tand des tijds hebben doorstaan: het eerder genoemde (en jaarlijks voor talloos veel miljoenen televisiekijkers en radioluisteraars in de Albert Hall te Londen gespeelde Jerusalem) en de psalmbewerking I was glad, gecomponeerd in 1902 ter gelegenheid van de kroning van Edward VII. Deze psalmversie kreeg, een kleine vier decennia geleden, een aardig wat ruimere bekendheid buiten het Verenigd Koninkrijk door het King’s College Choir van Cambridge, dat het op de succesvolle grammofoonplaat The Psalms of David vertolkt.
Oxford-standaardwerk
In schril contrast daarmee is de relatief uitgebreide aandacht die Ernest Walker (1870-1949) besteedt aan Hubert Parry en diens muziek. Hij doet dat in zijn standaardwerk A History of Music in England uit 1907 (Oxford University Press). Die datum ? Parry leefde toen nog ? zou op zich een gedeeltelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat er zo’n dertig van zijn werken in het boek aan de orde komen. Maar ook in de herdrukken is het belang van deze componist in historisch perspectief gelijk gebleven, wat in het kader van de opzet van zo’n boek weliswaar principieel geen verwondering wekt, maar in de praktijk niet altijd een wet van Meden en Perzen is gebleken.
Walker geeft een beknopt overzicht van Parry’s leven en bijna vier pagina’s aan diens werk. Verder komen de componist en afzonderlijke van zijn stukken in de loop van de geschiedenis weer aan bod waar dat noodzakelijk dan wel nuttig is.
Renaissance
Die opvatting wordt onderbouwd door de analytische muziekscribent Eric Blom (1888-1959), die de rehabilitatie van de kwaliteit in de muziek, met het niveau van Purcell, en daarmee het begin van de renaissance, toespitst op de jaren 1880-1900. Het is Hubert Parry geweest die, met zijn koorwerk op scènes uit Prometheus Unbound van Percy Bysshe Shelley (1792-1822), tijdens het Gloucester Three Choirs Festival van 1880, hiertoe de aanzet heeft gegeven. Weliswaar is het geen spectaculair-revolutionaire compositie, maar de nieuwe richting was hiermee onomkeerbaar aangegeven.
Laatste BBC Prom-concert van 2006
Zaterdag 9 september zal in de Londense Albert Hall weer de traditonele Last Night of the Proms worden gegeven, met vóór de pauze het wat ‘serieuzere’ werk. Het concert zal worden gegeven door de BBC Singers, het BBC Symphony Chorus en het BBC Symphony Orchestra onder leiding van Mark Elder. Solistische medewerking zal worden verleend door Viktoria Mullova (Vioolconcert nr. 2 van Sergej Prokofjev) en de bariton Dmitri Hvorostovsky. Het concert begint om 20:30 uur Nederlandse tijd; het volledige gebeuren wordt rechtstreeks via BBC3 Radio uitgezonden; het gedeelte voor de pauze eveneens via BBC Two Television, na de pauze (om 22:15 uur) wordt overgeschakeld naar BBC One. Naast het bovengenoemde vioolconcert worden vooral korte stukken gespeeld van Sjostakovitsj, Borodin, Verdi, Rubinstein en Wagner, alsmede van Colin Matthews.
Na de pauze
Het gedeelte na de pauze zal, zoals gebruikelijk, wat meer interactie toelaten van de ongeveer 8.000 toehoorders in de zaal, en derhalve weer worden onderbroken door hier en daar een kwinkslag en vooral veel flauwiteiten. Eerst worden composities voorgesteld van Coates, Bizet, Solovjov-Sedoj en Sonia Possetti. Daarna volgen de drie traditionele werken tot besluit, dikwijls nog aangevuld met (een) gedeeltelijke herhaling(en).
Naast de Pump and Cicumstance-mars nr. 1 (Land of Hope and Glory) van Edward Elgar (1875-1934) en de Variations on British Sea Songs van de stichter, in 1895 (**), van de onsterfelijke Proms, Henry Wood (1869-1944), zingt een groot koor met orkestbegeleiding de evenzo beroemde alsook beruchte ? want op vele scholen dagelijks verplichte ? Nationale Hymne van Parry, gecomponeerd in 1916 en zes jaar daarna georkestreerd door Elgar:
JERUSALEM:
And did those feet in ancient time
Walk up on England’s mountains green?
And was the Holy Lamb of God
On England’s pleasant pastures seen?
And did the countenance divine
Shine forth upon our clouded hills?
And was Jerusalem builded here
Among those dark satanic mills?
Bring me my bow of burning gold!
Bring me my arrows of desire!
Bring me my spear! O clouds unfold!
Bring me my chariot of fire!
I will not cease from mental fight,
Nor shall my sword sleep in my hand,
Till we have built Jerusalem
In England’s green and pleasant land.
Ritueel gebruik
William Blake’s Jerusalem is opgenomen in het hoofdstuk National Hymns (nr. 640; zie de afb.) van The Church Hymnary (with music) van de Oxford University Press, ten gebruike tijdens de eredienst in tal van (meestal presbyteriaanse) kerken in het Verenigd Koninkrijk. Parry is in dat boek eveneens vertegenwoordigd met zijn toonzetting van The Lord Jesus Christ op tekst van Charles Wesley (1707-1788) en The Christian Life van de thans bijna vergeten dichter John Greenleaf Whittier (1807-1892).
(*) Zie ook ons artikel over deze componist op zondag 16 juli 2006.
(**) Zie ook ons artikel over de culturele omwentelingen in het jaar 1895, op donderdag 13 juli 2006.