Rainer Maria Rilke: een vermeende Russische spion

Hoe verrassend kan het zijn iets nieuws over een schrijver aan de weet te komen, die je al ruim een halve eeuw volgt, en over wie je een aardige stapel biografieën en essays, prentenboeken en ander materiaal hebt gelezen. Dat Rilke ruim een eeuw geleden werd aangezien voor een Russische spion, was mij al die tijd onbekend.

Aangehouden
Als de trein op het traject van München naar Garmisch, op een dag in de herfst van 1914, het station van Murnau heeft bereikt, sommeert de conducteur één der reizigers in een tweedeklas coupé, hem naar de stationschef te volgen. De aangesprokene aarzelt omdat hij niet begrijpt, wat daarvan de bedoeling kan wezen: zijn vervoersbewijs is in orde. De conducteur neemt daarom het initiatief en pakt de handbagage van de reiziger alvast uit het net. Dat zorgt ervoor dat de reiziger – een man van een jaar of veertig met een ietwat hangende snor – een kleur krijgt. Schouderophalend volgt hij de conducteur, en dat wekt de nieuwsgierigheid van andere passagiers, die vanachter de coupé-vensters toezien hoe de conducteur en hun medereiziger in het stationsgebouw verdwijnen. Enkele minuten daarna stapt de conducteur alleen weer in de trein.

Verhoor
In het gebouw wordt de reiziger ondervraagd. Naast de stationschef zijn een politieman en een onderofficier aanwezig. In het paspoort van de aangehoudene staat dat hij onderdaan is van de Oostenrijkse keizer, die tevens koning van Hongarije is. Als woonplaats wordt Parijs aangegeven. Voor de ambtenaren in het stationsgebouw ontstaat enige discrepantie: Oostenrijk-Hongarije is een bevriende natie voor de Duitsers, die sinds kort zijn verwikkeld in hetgeen later als de Grote Oorlog – die een eind zal maken aan alle oorlogen – bekend zou worden. Frankrijk daarentegen is op dat moment de aartsvijand.
De politieman weet het echter beter: “Natuurlijk bent u geen Oostenrijker”, krijgt Rainer Maria Rilke te horen. “U bent Rus.” Die mededeling wordt gevolgd door de vaststelling dat er sedert het begin van de oorlog reeds tientallen spionnen zijn gepakt en dat ze, vanzelfsprekend, inmiddels zijn gefusilleerd. Daarvan schrikt de reiziger: hij wordt bleek en loopt opnieuw rood aan, en zegt: “Ik ben Oostenrijker.”

Russische letters
De politieman eist Rilkes notitieboekje te zien, maar de dichter begrijpt in het geheel niet wat zijn aantekeningen met zijn aanhouding te maken kunnen hebben. Toch overhandigt hij het boekje aan de agent. Die bladert er wat in en slaat er vervolgens triomfantelijk met zijn hand op: hij heeft gevonden wat hij zocht. Of meneer wil ontkennen dat dat Russische letters zijn? Hij laat de aangehoudene weten dat hij al eens eerder Russische letters heeft gezien.
“Daar heeft u tijdens de reis ook aantekeningen in gemaakt, nietwaar? Over transporten van troepen, over voorraden in magazijnen. Dat is allemaal al eerder voorgekomen. De conducteur heeft het wel gemerkt.” Zij allen zijn altijd al oplettende mensen, maar in de huidige oorlogssituatie nog meer. Het zou meneer wel eens duur te staan kunnen komen.
“Ik heb mij aangewend voor mijn privé-notities Russische letters te gebruiken nadat ik in Rusland ben geweest. Om te blijven oefenen.”
Voor de agent spreekt het vanzelf dat de gearresteerde verdachte in Rusland was. “Daar hoort u ook”, zegt hij, en hij voegt er direct aan toe dat de dichter weer naar huis in Rusland wil: eerst de Oostenrijkse grens over en dan langs bepaalde sluipwegen over de bergen. “Ik zweer u dat u daar nooit meer zult komen en uw notitieboekje al helemaal niet.”

Naar Ohlstadt
De goede vangst die deze politieman heeft gemaakt, doet hem zelfs breed stralen; hij is er zeker van dat men hem zal prijzen: aan het begin van de oorlog en nog zonder dat er echt slag is geleverd, heeft hij dit resultaat bereikt, en dat zal hem zeker een onderscheiding of promotie opleveren.
Dan vraagt hij de Oostenrijker waar de reis naar toe had moeten gaan en waar hij een ontmoeting met zijn medeplichtigen zou hebben.
“Ik reis naar Ohlstadt.”
Die plaats ligt maar een paar kilometer van Murnau verwijderd. De stationschef reageert op die mededeling van Rilke met de woorden: “En naar wie dan wel? Doet u geen moeite; ik ken iedereen in Ohlstadt.”
De reactie van Rilke leidt tot algemene hilariteit: die meldt simpelweg dat hij wordt verwacht bij ambassadeur von Kühlmann. Ja ja, maar nou moet hij toch echt niet denken dat hij hen kan afschepen met zo’n doorzichtige smoes.
Daarop heeft de dichter het advies om met de ambassadeur te telefoneren.
Richard von Kühlmann is een vooraanstaande figuur in de wijde omgeving. Hij was ambassadeur in Turkije en er gaan stemmen op die vinden dat hij in de regering moet worden opgenomen. Door de status van die man komen er regelmatig mensen van gewicht, zelfs ministers, naar Ohlstadt.

Bellen met Excellentie
De beambten op het station van Murnau geloven dat het verstandig is om op te bellen; dat zou wel eens een goede indruk kunnen maken. Als de verbinding tot stand gebracht is, meldt de rentmeester van de ambassadeur zich. Hij krijgt te horen dat er een man is gearresteerd die waarschijnlijk een Russische spion is. Weliswaar ontkent hij nog, en zelfs beweert hij dat hij door Zijne Excellentie wordt verwacht.
“Hoe hij heet?” De beambte kijkt nogmaals in de pas en spelt de naam R-a-i-n-e-r   M-a-r-i-a   R-i-l-k-e.
Enkele seconden later is de ambassadeur zelf aan de lijn.
“Zeker verwacht ik meneer Rilke. Hij is een vriend van ons. De wagen die hem zou afhalen, is reeds in Ohlstadt. De ambassadeur en grootgrondbezitter verzoekt de beambte om de heer Rilke in Murnau te laten wachten. “Ik rijd er direct naar toe.” De beambte krijgt nog te horen dat het een zeer onaangename kwestie is.
“Ik achtte het mijn plicht”, is alles wat de ambtenaar nog kan uitbrengen. Dan buigt de agent voor de telefoon, en als hij van de andere kant niets meer te horen krijgt, maakt hij ook een buiging voor de dichter. De stationschef volgt het voorbeeld van de politieman en de onderofficier gaat in de houding staan.

Lees ook:  Franse schrijvers kiezen 'À la recherche du temps perdu' als meest geliefde boek

Pijnlijk
Rilke refereerde niet graag aan dat voorval, maar als het toch eens ter sprake kwam, liep hij toch weer enigszins rood aan. Elke ontmoeting met mensen die hij niet kende, brachten de dichter in verlegenheid en dan werd hij rood in het gelaat.
Vroeg in de zomer had Rilke de Franse hoofdstad verlaten om met zijn uitgever Anton Kippenberg (1874-1950) te onderhandelen: ook en vooral wilde Rilke dat hij er eindelijk in zou slagen om Insel Verlag voor een Duitse editie van oeuvre van Marcel Proust (1871-1922) te enthousiasmeren.
De gebeurtenis in kwestie komen we niet tegen in het grote Rilke Handbuch dat onder redactie van Manfred Engel in 2004 bij J.B. Metzler is verschenen. De naam van ambassadeur Richard von Kühlmann komt er slechts eenmaal in voor in verband met iets in 1917. Dat incident te Murnau ben ik ook in geen van de biografieën tegengekomen die ik over de dichter van Praag, Worpswede en Parijs, Rainer Maria Rilke (1875-1926), heb gelezen.

Max Krell
De schrijver, theaterman en lector Max Krell (1887-1962) die zijn echte werk tijdens het fin de siècle is begonnen en door zijn talrijke activiteiten met de meest uiteenlopende figuren uit het culturele leven in Duitsland, tot ver daarbuiten in Afrika en elders, in contact is gekomen, heeft aan het einde van zijn leven een, ietwat uit de toon vallende, autobiografie laten verschijnen (1961), die hier en daar meer wegheeft van memoires, maar in ieder geval buitengemeen interessant is. Van de meest excentrieke figuren tot en met vertegenwoordigers van de politieke kaste en menig ander kleurrijk personage – toneelspeler, schrijfster, schilder – heeft die Max Krell direct en/of indirect leren kennen. Hij was ook, in de functie van lector bij Ullstein, degene die ervoor heeft gezorgd dat het veelbesproken boek Im Westen nichts Neues van Erich Maria Remarque (1898-1970) werd uitgegeven. Hij memoreert bijzondere premières en allerlei parafernalia – zoals wandelingen in Münchens Herzogspark van Thomas Mann met diens hond –, alsmede heel persoonlijke zaken die hij heeft mogen observeren. Hoewel ik de naam Max Krell enige keren was tegengekomen, onder meer in documentatie met betrekking tot Remarques topboek, kwam ik pas enkele jaren geleden – zoals gebruikelijk in een opruiming en voor slechts enkele dubbeltjes – in het bezit van een exemplaar van de heruitgave als Rowohlt-Taschenbuch uit maart 1965, van genoemde autobiografische schriftuur: Das alles gab es einmal.
Zeer snel daarna vond ik, alweer voor een verwaarloosbaar bedrag, een tweede exemplaar. Voordien en nadien was ik het nimmer tegengekomen. Nu is dat voor Nederlandse begrippen niet zo verwonderlijk, maar toch: de man biedt een terugblik op de eerste decennia van de twintigste eeuw, die er wezen mag.
Het mag u dan ook niet verbazen als u na heden de naam Max Krell vaker in deze elektronische cultuurkrant zult tegenkomen, want hij presenteert zaken, die we elders zo niet zijn tegengekomen.
__________
Afbeeldingen:
1. Rainer Maria Rilke. Detail uit het schilderij uit 1901 van Helmuth Westhoff (1891-1977). De hierboven, in het verhaalde voorval van 1914, genoemde, ietwat hangende snor is hier reeds zichtbaar.
2. Voorplat van het Rilke Handbuch uit 2004 van uitgeverij J.B. Metzler.
3. Voorplat van de heruitgave, in de RoRoRo-reeks van uitgeverij Rowohlt, uit 1965, van Max Krells autobiografische geschrift.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *