Toen ik gister twee pakken fairtrade koffie bij de LIDL had afgerekend en net op mijn skateboardje wou stappen om naar de eenzame decadente villa terug te rollen liep ik tot mijn vreugde Katrien D. tegen het lijf. Zij is niet alleen heel beroemd en knap maar ook nog enorm intelligent. Een beetje zoals ik, maar dan anders. Wij hebben weinig gemeen maar delen wel een zekere ‘beroepsmatige’ [=hobbymatige] interesse in de kunst en literatuur van het Europese ‘fin de siècle’ en kennen elkaar ook uit dat toch niet bepaald mager bevolkte wereldje. Zij doet sinds afgelopen februari zelfs promotieonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam, bij niemand minder dan Marita Mathijsen en Lotte Jensen. Heel bijzonder, want je zou denken dat er in een landje als Nederland helemaal geen interesse is in het bestuderen van die vermeende malle en tweederangs kunstenaars en schrijvers uit de periode. Wij hebben immers Bosboom-Toussaint, Van Lennep en De Schoolmeester! Daar had gerust nog een uitroepteken achter gekund want de schrijvers waar Katrien zich op richt, J.-K. Huysmans, Joséphin Péladan, Gabriele D’Annunzio en Bram Stoker, verbleken natuurlijk bij deze Hollandse grootheden en worden hier in Nederland sinds jaar en dag dan ook terecht betrekkelijk weinig gelezen. In aansluiting op het onderzoek van Mathijsen naar de constructie van historische concepten in de negentiende eeuw en het onderzoek naar natievorming door Jensen in diezelfde eeuw, doet Katrien onderzoek naar het optreden van fictieve Nederlandse personages in de Italiaanse, Franse, Duitse en Engelse literatuur in de periode 1870-1914. Enorm interessant en ongelofelijk dat dat mogelijk is en ze er ook nog eens voor betaald wordt. ‘As we speak’ heeft ze alreeds honderd personages gedocumenteerd. De manier waarop deze door de verschillende schrijvers worden gerepresenteerd zegt natuurlijk iets over het, culturele, literaire, beeld dat men in het Europa van die tijd van ons prachtige Nederland had.
Exemplarisch, maar ook enigszins de uitzondering op de regel daar het geen personage maar een ideeëncluster betreft, is uiteraard het Holland-concept van J.-K. Huysmans, waar naar verluidt een heuse professor heden een studie over aan het schrijven is. Naar Bas Heijne me tot mijn grote verassing influisterde onlangs is deze grotendeels geïnspireerd door wat er in de loop der jaren over Huysmans in Holland alhier geschreven is.
Hoe het ook zij, de werktitel van Katrien haar proefschrift is geïnspireerd op het beroemdste Nederlandse personage in buitenlandse fictie uit de periode: The Van Helsing syndrome, or what ‘polderdecadentisme’ can teach us about cultural identity.
‘Lieve Katrien’, zei ik, ‘Ik heb het volste vertrouwen in je kunnen en de power van je ganzenverenpen is eindeloos en schoon maar ik ben toch zo vrij je op nog twee voorbeelden te attenderen die je misschien over het hoofd gezien hebt. Wacht, ik heb de boeken toevallig bij me en citeer de passages meteen even voor je!
De eerste is te vinden in het tweede hoofdstuk van D’Annunzio’s Il Piacere (1889) wanneer Andrea op het decadenterige diner Elena Mutti leert kennen te midden van het bonte gezelschap van Romeinse adel en ander gespuis. De soiree bij Ninì Santamarta gaat niet door omdat deze op bezoek gaat bij de Nederlandse mevrouw Van Huffel die enkele malen in de roman genoemd wordt:
-Ninì va stasera da Madame Van Huffel.
– Anch’io andrò, più tardi, per un poco ? disse la Muti. La vedrò. (…)
-Addio, Francesca disse Elena, prendendo congedo dall’Ateleta. A domani.
-Così presto?
– Mi aspettano in casa Van Huffel. Ho promesso d’andare. Peccato! Canterà, ora, Mary Dyce.
-Addio. A domani. (…)
-Casa Von Huffel, ordinò la duchessa, montando, aiutata dal conte.
Il servo s’inchinò, lasciando lo sportello; ed occupò il suo posto. I cavalli scalpitavano forte, levando faville.
D’Annunzio’s classic is grotendeels autobiografisch. Vraag voor de lezer: wie was Madame van Huffel? Ik heb dat niet kunnen reconstrueren. Datzelfde geldt voor een ander Nederlands personage in een roman van een schrijver waardoor D’Annunzio zich in grote mate heeft laten inspireren (volgens sommige studies ook wel: plagiëren.) In Péladans Le Vice Suprême (1884) komt een Van Helmont voorbij:
Aphrodisiaque de l’orteil au cheveu, elle l’est d’une sorte à la fois si insaisissable et si ignoble que décrire par le détail, cette suprême dépravation serait donner leçon de vice et y instruire même les expertes. On la dirait toute imprégnée du suc de la plante attractive de Van Helmont. Elle fascine les reins et l’on sent qu’elle ne se donnera jamais, même en menus suffrages. (…)
– Soit, mais je veux perdre… Le nom de la plante qui fait aimer?…
-Van Helmont ne l’a pas dit, je ne le dirai pas non plus. En cette matière, il y a le volt d’amour qui est irresistible!
-Enseignez-le-moi.
-Qui aimez-vous?
-Que vous importe?
– Il m’importe si bien que je vais le savoir, attendez-moi!
Terzijde-vraag voor de lezer waar ik het antwoord ook niet op weet: heeft Stoker kennis genomen van deze naam/roman?’
‘Maar Sander’, zei Katrien, ‘reuze leuk, maar je neemt me alle werk uit handen.
En dat je een rare snoeshaan zonder leven bent weet iedereen maar waarom heb je dit in godsnaam gedocumenteerd?’
‘Welnu, Katrien mon amour, dat komt omdat Carel de Nerée, over wie ik een Groot Geheim Boek schrijf, een enorm bewonderaar was van D’Annunzio, hem (en Casati) in 1907 ontmoet lijkt te hebben in Florence toen hij met zijn goede vriend Edzard Falck een grote reis maakte. Die Falck nu trouwde een Pallavicini, kijk maar hier op wikipedia. De Pallavicini’s waren een rijke beroemde Romeinse familie uit de wereld die door D’Annunzio wordt beschreven en die ‘letterlijk’ in zijn roman voorbij komen. Ook Péladan, zeker door De Nerée gelezen, noemt ze. Vandaar.’
‘Maar wie was die Falck dan?’
‘Dat weet ik dus niet zo goed. Behalve wat er online te vinden is en een uitvoerige brief aan Van Booven over zijn vriendschap met De Nerée heb ik niet veel meer kunnen vinden. Ik vermoed dat Couperus, vertoefde immers in zelfde wereldje, hem ook wel zal hebben gekend maar heb daar nul documentair bewijs voor. Wel stuurde iemand mij enige tijd geleden een foto van het hier, met grote dank!, afgebeelde portret uit een privécollectie. Dat moet, zie de titel onderaan, Edzard Falck zijn. Honderd procent zeker is het niet, maar de afgebeelde figuur, de rond 1910 (?) te dateren schilderstijl zouden argumenten kunnen. Zou het misschien gemaakt zijn door Frans de Nerée? Ik herken de hand van Carel er in ieder geval niet in. Herkent iemand misschien de schilder? Of is het helemaal Falck niet maar geschilderd door deze? Kan ook, maar van schilderkunstige activiteiten van Falck weet ik niets, hoewel het goed mogelijk is dat hij, al dan niet geïnspireerd door zijn kunstenaarsvriend, schilderde.’
‘Misschien weet een van je talloze onderdanige lezertjes het antwoord?’, opperde Katrien.
‘Nou, met alle respect voor dat volkje, maar doorgaans houden ze hun snavel, maar je weet het nooit. Bij deze dus!’
Iets beter gestemd nam ik afscheid, zij op de bakfiets naar Gansdorp, ik naar de weder wat minder eenzame decadente villa om verder te broeden over dit vraagstuk.
Beste Sander,
Molto interessante ma cene sono due sbagli:
Nel Italiano: manca un “P”, dovrebbe essere “Peccato” e non “Eccato”
En je schrijft toch weer Karel met een “C”.
Hartelijke groet en veel dank voor het speurwerk!
Richard
Dank. Er was inderdaad een P weggevallen. Gecorrigeerd. Ja, ik weet uiteraard dat het Christoph Karel Henri is maar aangezien hij in het postume kunsthistorisch discours steevast bekend is komen te staan als Carel volg ik dat hier om verwarring te voorkomen.