Volwassen Zevende van Bruckner bij Nederlands Studentenorkest

Jaarlijks terugkerend evenement
Anton Bruckner, componist Al bijna zes decennia achtereen geeft het Nederlands Studentenorkest aan het begin van het kalenderjaar een reeks van zo’n tien concerten, verspreid over ons land. Tot en met dinsdag 19 februari zijn de 93 instrumentalisten en hun dirigent — niet te vergeten de bijbehorende staf — op de tournee van tien dagen achtereen. Zoiets is al voor elk professioneel symfonieorkest een enorme opgave, die hier nog eens wordt versterkt door het element van reizen tussen Maastricht en Groningen, en alleen al die moed, dat beleid en die trouw verdienen respect en tevens bewondering. Dat alles wordt voornamelijk mogelijk gemaakt door de liefde voor de muziek en de bevrediging die het actief musiceren kan, en in deze situatie ook zal, genereren. In elk opzicht was het duidelijk dat alle betrokkenen er meer dan gewoon zin in hadden.

Zware opgave
Die jaarlijkse uitdaging wordt over de volle breedte onder ogen gezien door het kiezen van twee grote werken uit het standaardrepertoire, hetgeen een basis van vertrouwdheid voor ook andere toehoorders dan de eventueel trouw de Eduard Hanslick, criticusNSO-concerten bezoekende studenten. Dat de keuze dit seizoen is gevallen op de twee vooral kunstmatig tot antagonisten gestileerde ‘Weense tijdgenoten’ Anton Bruckner (1824-1896) en Johannes Brahms (1833-1897), kon meer dan alleen muzikaal gezien een belevenis van de eerste orde worden: er werd tevens een thema aangesneden dat bij de bezoekers tot nadenken zou kunnen en ook zou moeten leiden omtrent het hoe en het waarom van de oorsprong van ‘kampen’ en de daarbij behorende ‘kemphanen’. Terugblikkend blijkt veelal dat diverse belangenpartijen welke niet onmiddellijk de protagonisten in het strijdperk zelf betreffen, hun invloed hebben doen gelden, en dat alleen al zou tot matiging, relativering en een nader onderzoek jegens zulke divergerende krachten moeten leiden.

Bruckners Zevende Symfonie
De onverschrokkenheid waarmee de organisatoren een monumentaal, (ma)thematisch symmetrisch bouwwerk van muzikale gotiek — en dat is deze Zevende van Bruckner — op het programma van een semi-professioneel ensemble hebben gezet, wekte de nieuwsgierigheid van de professionele luisteraar meer dan bovengemiddeld. Het orkestrale apparaat daarvoor — liefst met een minimum van zestig strijkers, al waren dat er bij het NSO zelfs zesenzestig: 18, 16, 12,Micha Hamel, dirigent. (Foto: Marco Borggreve.) 12, 8 — was beschikbaar en bood een extra prikkeling de uitvoering in Groningen te bezoeken, alwaar ik deze grootse symfonie in de grote concertzaal van het Cultuurcentrum De Oosterpoort sedert 1974 veelvuldig heb gehoord, niet alleen door de vaste bespeler, maar tevens door gastensembles uit binnen- en buitenland.
Al direct in de aankondiging van het eerste thema — door hoorns en violoncelli — bleek voor dirigent Micha Hamel en zijn orkest de uitspraak van Sergiu Celibidache (1912-1996), dat elk ensemble, ook bijna alle onder zijn eigen leiding, hier direct de fout ingaat, niet juist te zijn. En de eerste vereiste van Richard Strauss, nooit zonder stok te dirigeren, werd eveneens genegeerd, zonder dat dit ook maar de geringste negatieve uitwerking had. De lange en slanke handen alsmede de daaraan onverbrekelijk verbonden duidelijkheid compenseerden deze zonde-in-Strauss’-ogen meer dan voldoende. De hier en daar extraverte slag, waarmee Micha Hamel boven zijn hoofd en achter zijn rug uitkwam, liet geen enkele twijfel bestaan omtrent zijn bedoelingen en de daaraan gekoppelde verlangens richting orkest, dat de symfonie, zondag in Groningen, al voor de achtste achtereenvolgende dag uitvoerde.

Molto animato
Aan de manier van spelen en de ontspannen indruk die het orkest maakte, werd duidelijk dat er door al die musici heel hard en grondig was gewerkt om dit kathedrale klankbeeld van een compositorisch onovertroffen genie te incorporeren. De ingetogen mysticus Bruckner kreeg zijn plaats even zeer als de abrupt wisselingen voorschrijvende orgelcomponist, en dat geldt ook voor de breeduit noten, akkoorden en tegenstellingen spinnende theoreticus. Ten slotte werd de thema’s nevenschikkende en opeenstapelende Bovenmeester uit de rijke ornamentiek minnende sfeer van het Weense fin de siècle evenmin naar het tweede plan verschoven. Het veelvuldig in de partituur voorkomende poco a poco crescendo werd met evenveel inzet gerealiseerd als een poco a poco diminuendo.

Poco a poco crescendo in het Allegro van Bruckners Zevende Symfonie

Plechtstatigheid vol kolkende emoties
In het Adagio ruilde de contrabastuba zijn plaats naast de trombones tijdelijk in voor een plek naast zijn vier kleinere familieleden: 2 tenoren en 2 baritons, die de benaming Wagner-tuba dragen, en die uitsluitend prominent in het Adagio en in de Finale aan bod komen.
De plechtstatige klaagzang vol ongekende modulaties en de geboden troost in de vioolmelodie onderstrepen nogmaals de vertaling in noten van een conglomeraat aan kolkende emoties in de componist Bruckner, die treurt om de Meester-musicus van Bayreuth — niet om de mens Wagner. De krachtige crescendi krijgen antwoord van zingende tuba’s. Wagner-tuba met NSO-musicienne. (Foto: Martin Bosker.)Wie voor èn na Anton Bruckner heeft voor het concertpodium zoveel — en blijvend prikkelend — hymnische koperklanken gecreëerd!
Hoewel er veel commotie is ontstaan, die bij de verschillende richtingen aan Bruckner-adepten nimmer geheel is verdwenen, heeft Micha Hamel gekozen vóór de bekkenslag met triangel- en paukenondersteuning, welke bij de uitvoering op 10 maart 1885 voor een luid FOEI-geroep heeft gezorgd. [1] Het laatste woord zou daar nu langzamerhand eens over gezegd moeten zijn, even zeer met betrekking tot de neigingen van welke partij dan ook om, heden ten dage nog steeds maar weer, kleinere of omvangrijkere aanpassingen te realiseren. [2]

Ontspanning
Hoewel de instrumentatie en de uitwerking van de thematiek in het Scherzo van even grote kunstzinnigheid èn kunstnijverheid getuigen, biedt het derde deel een vorm van ontspanning, die voor componist, uitvoerenden en publiek, althans vergelijkenderwijs, ongetwijfeld een oase van rust is na de aanhoudende, steeds opnieuw opgevoerde spanning. In de trompet klinkt het krieken van de dag, geïnspireerd op haangekraai dat Bruckner zelf beleefde.
Dat hele podium vol musicerende jongeren van het Nederlands Studentenorkest wist met de verschillen op de juiste wijze om te gaan en kon mede door die vakbekwaamheid de basis leggen voor de op het Allegro weliswaar gelijkende, maar veel opgewektere, Finale.

Lees ook:  Bruckner en Mahler sieren NESKO-programma dit seizoen

Finale — rijkdom aan thema’s
Deze finale — die gewoonlijk als de kortste uit het hele symfonisch oeuvre van Bruckner wordt beschouwd, doch die van de Nulde is toch nog net iets minder lang — is geconstrueerd in overeenstemming met alle klassieke wetmatigheden van de contrapuntiek, die
echter door de componist nog van een zo onuitputtelijke rijkdom aan invallen is voorzien dat alleen al daaruit wel een hele symfonie had kunnen worden geconstrueerd. Het allereerste hoofdthema domineert de unieke coda waarin een uiterst complex klankbeeld de kroon plaatst op het gehele oeuvre van Anton Bruckner, en – in dit geval – even zeer op het concert van 2008 door het Nederlands Studentenorkest.

Brahms’ Dubbelconcert

Geruime tijd gold het als een zware opgave twee solisten — viool en cello — te vinden die niet alleen op hoog niveau samen konden musiceren, maar die tegelijkertijd in staat waren die kwaliteit overeind te houden in de wisselwerking met het orkest. Alweer heel lang hoort dit Dubbelconcert tot het standaardrepertoire en bestaan er ook voldoende solisten die aan alle eisen voldoen om dit stuk muziek vol zinderende hartstocht en contemplatief verlangen in de vereiste proporties te spelen. Daaraan ontbrak het de beide solisten van de avond, violiste Birthe Blom en cellist Joris van den Berg dan ook niet. In hun onderlinge dialoog en in de wisselingwerking met het orkest verliep alles muzikaal gezien volkomen naar wens, maar het geheel bleef voor mijn gevoel al te zeer een introvert en intiem gebeuren: meer een onderonsje dan een presentatie naar een grote zaal met toehoorders.
Ondanks, of misschien juist dankzij, het verzoek van de opgetogen introducerende altvioliste — zelf studerend te Groningen — niet tussen de delen te applaudisseren, gebeurde dat toch.

Joey Roukens
Het traditionele opdrachtwerk, voor het concert dit jaar verstrekt aan de jonge Nederlander Joey Roukens, draagt de titel From Funeral to Funfair (and Back. . .) en behelst in grote bezetting, met onder meer acht hoorns en de volle strijkerssecties, de antithesen dood en leven. Een eclectische compositie met eerst een plechtige sfeer van een begrafenis en de verwijzing naar een snel weer voortschrijdend leven met al dan niet gewenste, maar dwingend-opdringend aanwezige kermiselementen. De Debussy-cakewalk en Stravinski’s Petroesjka kwamen evenzeer om de hoek kijken als de een nieuwe dag aankondigende haan in de trompetfiguur uit het Scherzo van Bruckners Zevende. Na de kermisvrolijkheid slaat de droefenis van alledag weer toe en staat er wel weer een nieuwe begrafenis op het programma van de dag die zal zijn zoals alle andere. Met enkele noten — drie trompetten en één trombone ‘off stage’ — doofde het geheel als een nachtkaars.

Radio-uitzending en buitenlandse reis
Het laatste concert – dat van dinsdag 19 februari in de grote zaal van het Concertgebouw in Amsterdam – zal worden opgenomen en twee weken later, op dinsdag 4 maart, door de NPS worden uitgezonden in het Middagconcert op Radio 4.
Voordien hebben echter de bijna honderd enthousiaste muzische kunstenaars het traditionele optreden ter afsluiting, altijd in een stad in het buitenland — en dit jaar is dat Sint Petersburg waar drie concerten zullen worden gegeven —, alweer afgerond en zullen alle betrokkenen het dagelijks leven met veel studie weer hebben opgepakt, maar wel een zo importante culturele ervaring rijker dat die de rest van ieders bestaan zal beklijven.
__________

[1] Hermann Levi leidde de uitvoering van Bruckners Zevende in het Münchense theater Odeon, waar Wilhelm Heinrich Riehl op de voorste rij zat en van zijn plaats opstond om met een “Pfui” uiting te geven aan zijn verontwaardiging over de bekkenslag. Riehl was auteur van het indertijd zeer beroemde boek Musikalische Köpfe. Overigens wordt Levi wel gezien als de inspirator van de bewuste toevoeging in de partituur.
[2] “Immer nur die Originalfassung”, meldde daarentegen gastdirigent Franz-Paul Decker decennia geleden bij het orkest in Groningen.
____________
Afbeeldingen
1. Anton Bruckner, componist.
2. Eduard Hanslick, criticus.
3. Micha Hamel, dirigent. (Foto: Marco Borggreve.)
4. Poco a poco crescendo in het Allegro van Bruckners Zevende Symfonie.
5. Wagner-tuba met NSO-musicienne. (Foto: Martin Bosker.)
6. Laatste pagina uit de partituur van de Zevende met de tot op heden onovertroffen, majestueze coda van de Finale.
(De foto’s van Marco Borggreve en Martin Bosker, die in bovenstaand artikel voorkomen, zijn overgenomen uit het programmaboekje van het Nederlands Studentenorkest voor het concert van 2008.)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *