Zwarte bladzijden? De Tachtigers en de Joodse medeburger

Wat zou er nu bedoeld worden met het thema van deze Boekenweek? ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden.’ Huh? Gouden tijden zijn het inderdaad niet, en in de moderne literatuur worden er inderdaad kwalitatief gezien alleen maar zwarte bladzijden geschreven, maar dat zal het toch niet zijn.

Op Tzum wordt het thema echter bondig samengevat als ‘foute teksten van goede schrijvers’ en meteen ook geïllustreerd met een gedicht van de ‘goede schrijver’ Willem Kloos. Het  betreft zijn scheldsonnet tegen de Joodse schrijver Bernard Canter dat u tezamen met enig commentaar bij Tzum lezen. Ik ben ben geen expert op het gebied van wat wel of niet officieel als rassendiscriminatie gezien kan worden, maar het commentaar van Kloos’ biograaf dat het gedicht ‘met serieus te nemen antisemitisme’ niets te maken heeft vind ik wel een beetje curieus. Goed, het is dus antisemitisch, maar echt erg is het niet, want Kloos had te lang achter elkaar een beetje veel gezopen en, ach, het is Willem Kloos, immers een groot schrijver.

Tsja,  als dit niet als ‘fout’ wordt gezien is het wel lastig om ‘zwarte bladzijden’ van grote schrijvers te vinden, wat het malle van het thema weer bevestigt. De in deze context ‘gouden bron’ van eind negentiende-eeuws (literair) antisemitisme valt dan blijkbaar af, want dat zou, zie Tzum, ‘heel anders zijn dan eenentwintigste-eeuws antisemitisme’. Wie ben ik, maar als je het mij vraagt heeft dat eind-negentiende-eeuwse antisemitisme juist een flinke basis gelegd voor het twintigste- en eenentwintigste. Daar zou een heel proefschrift over geschreven kunnen worden met ‘zuiverheid’ en het denken daarover als kern. Denk aan Peladans cyclus over de ondergang der moderne Westerse beschaving, La décadence latine, een ondergang waarin de Joden in zijn idee aan hebben bijgedragen, aan Van Eedens ideeën over het zuiver houden van het ras en meer algemeen aan het fin de siècle-denken over concepten als re- en degeneratie en aan de mogelijkheden tot het creëren van een betere, nieuwe menssoort (cf. Villiers de l’Isl-Adam: L’Eve Future; Poelhekke: Het land der zon), aan het proto-fascisme in een roman als Il Fuoco (1900) van D’Annunzio, aan het feit dat Maurice Barrès naadloos overging van een decadente individualist tot proto-nationaal-socialist, aan het massaal verkeerd begrijpen van Nietzsche’s Übermensch-concept in de jaren 1890, enzovoort, enzovoort.

Enkele van de volgende passages, te vinden in Het verloren paradijs (2001) van Mary Kemperink,  van Nederlandse schrijvers over hun Joodse medeburger zouden dan ook ‘niet serieus te nemen antisemitisme’ zijn en dus ook niet hebben bijgedragen hebben aan een sterk negatief beeld van die Joodse medeburger? Dat maak je mij niet wijs, maar oordeelt u zelf:

Moet je zien, een hele jodenfamilie daar, man, vrouw en twee huwbare dochters; hèbben met z’n vieren één kwast besteld: voor pa, naar het heet natuurlijk, maar af en toe mag moe even proeven en Sarah en Rebecca lebberen aan de kanten met een rietje! Zóó zijn ze goedkoop uit, moet je denken, en ze zitten droog.
(Gerard van Eckeren Guillépon Frères, De roman van een winkeljuffrouw, 1904)

Lees ook:  VERSCHENEN: Frits Lapidoth Goëtia (1893)

In Frans Erens prozagedicht ‘Nieuwmarkt’ (uit Dansen en rhytmen, 1893) spreekt volgens Kemperink hoogstens esthetische belangstelling voor het exotisch verschijnsel van de woedende in lompen gehulde jodin. En ook een portie afkeer. In Erens’ ogen is de vrouw niet alleen boos, maar ook boosaardig. Haar kleine gemene ‘slangenoogjes’ flikkeren:

Zij staat op; naar boven gaat haar gezicht in glimmende woede, zij rijst hoog en lang uit hare spullen en om haar heen hangen de vuile lompen, kwaadaardig flikkeren hare oogen, kleine oogjes als slangenoogjes in diepe spelonken.

In Van Deyssels Een liefde (1888) maken Mathilde en gezelschap een tochtje door de stad en ook door de jodenbuurt, waar haar vader geïnteresseerd neerkijkt op het ‘dooreen-griezelen van de joden’ met hun ‘voortdurende opgewondenheid’.  En Mathilde wijst vol afschuw op de joodse meisjes met ‘hun breede lippen en chinese wenkbrauwen’.

Dit soort typeringen werden ook toen reeds opgemerkt en soms bekritiseerd, zoals in Ursele Hagen (1900) van Cornelie Noordwal :  ‘”Een appelen-jood!… “, “mevrouw, daar is de appelen-jood…” maar nooit werd er gezegd: daar is de peren-katholiek of de aardbeien-protestant.’

Ik ben de laatste om meer dan honderd jaar later een moreel oordeel over deze teksten of over Willem Kloos te geven; het zijn sowieso geen teksten waar echt rabiaat antisemitisme uit opstijgt. Het ligt genuanceerder; de geïnteresseerde verwijs ik dan ook door naar Kemperinks studie, die nader op een en ander ingaat.

Wel kan je mijns inziens Kloos’ gedicht niet zomaar opzij schuiven als ‘onschuldig’ of betekenisloos. Kloos schreef op zijn minst, en zelfs met een wel erge felheid, ‘keurig’ in het dan zogenaamd ‘niet serieuze antisemitisme’ van zijn tijd. Een tijd waarin toen, en wellicht ook nu (maar daar ga ik niet over), we citeren Kemperink:

Joden worden gepresenteerd als een ander ras, met een ander uiterlijk, andere karaktereigenschappen en andere gewoonten; een ras dat op zich wel interessant en griezelig is om eens van dichtbij te bekijken, maar niet meer dan dat. Van echte interesse is geen sprake, laat staan van warme liefde. Maar aan de andere kant zien we ook geen rabiate haat. Uit de literaire representatie van joden spreekt eigenlijk maar weinig persoonlijk belang.

5 gedachten over “Zwarte bladzijden? De Tachtigers en de Joodse medeburger”

  1. Hallo Sander,
    Die bizarre scheldsonetten van Kloos zijn allemaal nogal weerzinwekkend, maar ook wel duidelijk in een staat van grote verwarring, zo niet krankzinnigheid, geschreven. Bij zijn vrienden riepen al deze tientallen ‘gedichten’ vooral medelijden op. In elk geval heeft Kloos dit sonnet niet gepubliceerd, dat is dan nog iets positiefs.
    Het lijkt me trouwens wel dat je het citaat van mij een beetje uit zijn verband rukt.
    Groet, Bart Slijper.

  2. Ha Bart, probeerde wat te contextualiseren, inderdaad misschien iets uit verband gehaald maar dankzij jouw reactie alsmede Kemperinkboek kan de vlijtige lezer alles nagaan. Groetjes

  3. Interessant artikel. Zet je toch aan het denken. De samenleving was toen natuurlijk verdeeld in zuilen en allerlei hieraan gelieerde organisatieverbanden, maar heel veel is er volgens mij niet veranderd in de manier waarop er naar ‘anderen’ wordt gekeken. Behalve dan dat wij lessen kunnen trekken uit de geschiedenis. Hopelijk blijven we dat ook doen.

  4. Tja, elke tijd heeft zijn eigen zondebokken. Zoals een eeuw terug over joden werd gesproken, spreken nu weer veel mensen over moslims. Kennelijk hebben we gewoon bepaalde vijandbeelden nodig.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *