Nu schijnt de zon op straat,
daar schreeuwt een mensch op straat,
er is klaterend karregeratel
in de domm’lende verte.
’t Klare kamerlichtgeklater
met ’t lampgoud, ’t boekroodgesterte.
Wakker òpdroomt wat er staat
met ’t rustig glimmeubelgelaat.
(Herman Gorter. Verzen, 1890, p.115)