‘Couperus heeft iets van zijn creaties’ over Daï (1894) van Karel Ridoro.

Hoewel onze prioriteiten tijdelijk noodgedwongen een meer prozaïsch
karakter hebben, willen we u het volgende Couperiaanse detail toch niet onthouden.  Voor de Rondom Couperus Reeks hebben we nu bijna alle 500 tussen 1888 en 1923 verschenen Couperus-achtige romans gelezen. Iemand moet het doen. Maar lang niet alles blijkt uiteindelijk geschikt om opgenomen te worden in de Reeks. Over Fokel en Hilda van Suylenburg hebben we geen seconde getwijfeld, maar het is niet altijd zo eenvoudig.

Neemt nu J. Morgan de Groot. Een obscuurder schrijver kunnen zelfs wij niet bedenken en we kunnen ook niets linken, want online vrijwel niets te vinden. Morgan de Groot was wat je een Maarten Maartens-epigoon zou kunnen noemen: een Nederlands auteur die overschakelde op het Engels om meer succes te krijgen, in Morgans geval met weinig succes. Zijn boeken zijn althans tegenwoordig werkelijk vrijwel onvindbaar, weg, foetsie, nog moeilijker te vinden dan het literaire werk van Maurits Wagenvoort, Frits Lapidoth of Eduard Thorn Prikker. En dat wil wat zeggen.

Morgan de Groot debuteerde in 1894, als ‘Karel Ridoro’ met Daï en publiceerde daarna Bouton de Rose in 1895. ‘Karel Ridoro’ klinkt, uiteraard enkel in onze oren, enigszins als ‘Karel de Nerée’, maar verbanden kunnen er niet zijn. Althans geen directe, een indirect verband is dat in het hier al eens genoemde studententijdschrift In den Nevel, die laatste roman nogal positief besproken wordt. Dat tijdschrift kende De Nerée vanwege de Tooropband zeker en er schreven ook figuren voor die vermoedelijk tot zijn sociale kringen behoorden.

De tekst van Bouton de Rose is echter ook voor ons onbereikbaar en of het echt goed is kunnen wij dus niet zeggen. Dat geldt ook voor ál zijn andere werk, waarvan er echter wel een enkele bij ons op de nog-te-lezen-stapel ligt, allemaal verschenen onder de naam Morgan de Groot: A lotus Flower (1898); Even if… (1899); De loutering van Giuseppe Botalla (1901); Jan van Dyck. A novel (1904); The Bar Sinister (1906);  The hand of Venus (1911); A man of Iron (19?); Gladys (19?).  Deze lijst is niet compleet, hij schreef nog meer, vermoedelijk zo’n twintig romans. Wij zijn wel wat gewend, maar zelfs wij verbazen ons over de verhouding tussen productie en totale vergetelheid. Moet wel gezegd worden dat hij tijdens leven en literair welzijn ook weinig succes had, als je de enkele te vinden recensies las.

Maar wat is nu het verband met Couperus? Welnu, die lijkt zeker in Morgans jonge jaren een inspiratie te zijn geweest. Zo schrijft het tijdschrift Nederland over Daï:

Een ongemeen boek van zeer verschillende kwaliteiten. De auteur ‘verzaad’ van Couperus heeft hem niet alleen zijn manier afgezien maar ook van hem geleerd te wroeten in zich zelf, tot het vleesch te anatomiseeren elk gevoel, elke gewaarwording. Zijn Henri Terlinde is een Eline Vere, een Henriëtte uit Coenen’s Verveling van het mannelijk geslacht, een schepsel van impressies en sensaties, door te veel denken en redeneeren tot onmacht gedoemd.

Nederland las Couperus overigens zeker, en wellicht las hij Daï ook. En neen, dat kunnen we niet bewijzen maar zoals wij al diverse malen schreven, is onze hypothese dat Couperus de jongste literatuur van zijn tijd nauwgezet bijhield. Waarom zou hij bijvoorbeeld níet nieuwsgierig zijn naar een roman als Zusterzielen? Als, volgens zijn biografen, Couperus zo ijdel was en zulk een narcist, dan wou hij dit soort teksten toch ook lezen?

Wíj lazen in ieder geval, dankzij een extra vriendelijke medewerker van de  K.B., Daï wel. En inderdaad is het een opvallend moderne, Couperiaanse novelle. Mocht u hem vinden, lezen. Máár toch inderdaad niet goed genoeg, denken wij, om naar de moderne drukpers te sturen. Desondanks willen we hem u niet geheel onthouden en voelen wij ons als literair-historische letterknechten  verplicht de volgende op Couperus betrekking hebbende passage uit de roman in zijn geheel te citeren. Alleen deze passages zijn al heel curieus, want er blijkt wederom uit dat er een druk literair discourse onder de jongeren over Couperus plaatsvond. En het is een nóg vroeger geval van ‘fictieve receptie’ van Couperus dan onze laatste vondst.

Lees ook:  'When the world was five centuries younger' — Johan Huizinga en Baron Corvo

Het betreft uitvoerige gesprekken over wederom Extaze:

Ze vond hem, liggende op de sofa, naast zich Extaze. Hij had het juist dóórgelezen en peinsde… in hoeverre Quarts, Couperus was en of… (p. 36)

Wat wordt hiermee in hemelsnaam bedoeld? Hoezo zou Couperus ‘Quarts zijn’? De interpretatieve overlevering wil toch dat in Quarts Couperus’ lover jonkheer Ram te herkennen is? Maar volgens deze, heel contemporaine bron, ‘is’ Couperus de viriele Quarts juist. Toch interessant, gezien de homoseksuele, verwaten reputatie die Couperus heeft gekregen. De biografie van Van Gemeren heb ik door genoemde omstandigheden niet bij de hand, maar ik weet zeker dat noch Daï, noch een nieuw inzicht betreffende Extaze daar in voorkomt. Maar volgens Ridoro’s personages ‘heeft Couperus iets van zijn creaties’. Van Morgan de Groots leven weten wij vrijwel niks, maar het literaire wereldje was klein en hij heeft hoe dan ook meer geweten, of kunnen weten, van Couperus’ liefdesleven dan wij nu. Hoe het zij, voor uw Couperiaans leesgenoegen tot besluit de volgende bijzondere conversatie uit het volstrekt vergeten Daï:

‘U vindt dus dat alles er moet durven zijn? Dan houdt u gewis van de jongere richting?’
‘Ja gedeeltelijk. Als ze maar durven. Couperus’ figuren vind ik daarom naar, heel naar zelfs; en nu geef ik wel toe, dat uit de soort van personen die de schrijver laat optreden niet de gevolgtrekking mag gemaakt worden, dat hij niet durft, maar in dit geval zou ik bijna zeggen: Couperus heeft iets van zijn creaties. Kijk, hij heeft talent en tast toch niet door, hij durft niet… Ik kan het niet anders zeggen. U hebt zeker Eline Vere wel gelezen? Nu dan, ik heb een nicht en dat was ook zo’n Eline; altijd nerveus, altijd exquis zich vervelend. Maar het toeval wilde dat dit nichtje twee maanden uit logeren moest bij een oom te Groningen, een degelijk man, en die vond mijn nichtje dadelijk wat vreemd, want Nellytje kon dit niet en Nellytje wou dat niet… Nellytje was nu te moe en dan weer kon ze niet lopen. En nu vroeg oom geregeld of ze mee wilde gaan naar een concert, naar de schouwburg, of ze trek had in wandelen, wat dan ook. En als Nellytje dan niet wilde, nam oom expres alle huisgenoten mee, zodat ze alleen achterbleef. En zie, na veertien dagen had Nellytje geen zenuwhoofdpijn meer en voelde zich gezond en ging even graag mee als een ander.’
‘Maar u zult me toegeven, mejuffrouw, dat Eline’s karakter een beetje anders was dan u dit tekende van uw nichtje,’ zei Henri.
‘Toch verzeker ik u, dat oom ook haar wel zou genezen hebben,’ zei Juffrouw Ines lachend.
Henri had nog graag het gesprek voort gezet, want dit antwoord mishaagde hem, maar intussen was de koffie gepresenteerd en begreep hij dat het beter was om op zijn gemak later nog eens met haar te spreken.
‘U bent ongenadig,’ kon hij niet nalaten even te zeggen.
Hierop antwoordde ze niet. (p. 6)

[Afbeelding: omslag van Daï door onbekende ontwerper, collectie K.B., met dank voor de medewerking.]

Eén gedachte over “‘Couperus heeft iets van zijn creaties’ over Daï (1894) van Karel Ridoro.”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *