Beardsleys Under the Hill (1904) in Nederland

Nog meer opvallende (Engelse) kunst- en literatuurhistorische feiten uit het fin de siècle in De Kroniek:

‘De essentie van het Engelse Decadentisme is samengevat in de veertig bladzijden van Aubrey Beardsley’s “romantic novel” Under the Hill (deels gepubliceerd in The Savoy; in 1904 postuum in boekvorm, maar hier dient te worden opgemerkt dat de verkrijgbare versie sterk is gekuist); de precieuze stijl, die lijkt op die van Francesco Colonna’s Hypnerotomachia (met de beroemde tekeningen waar Beardsley niet alleen ornamentele motieven aan ontleende, maar zelfs in technisch opzicht door werd beïnvloed), wordt verlevendigd door achttiende-eeuwse zinswendingen en en wellustige gallicismen: het is een faisand-stijl, geheel volgens de esthetiek van Des Esseintes,’ schrijft Praz in The Romantic Agony. Praz vermeldt niet dat in er in 1907 een ongekuiste versie verscheen.

Uiteraard is er is het Nederlandse culturele landschap geen spoor van dit perverse literaire kleinood te vinden. Beter gezegd: bíjna geen spoor. In de roman Van de vereering des levens (1906) van Henri van Booven komt Beardsley niet als beeldend maar als literair kunstenaar voorbij: ‘Zij lazen eerst de reuzen-decadenten en wel in het tijdperk toen een ferm cynisme onder hen “très à la mode” was; Wilde en Aubrey Beardsl[e]y werden door hen de beste schrijvers genoemd die ooit geleefd hadden (…)’

‘Hen’ is hier Van Booven, Carel de Nerée tot Babberich en hun vriendenclubje. De roman is een soort van literaire afrekening met deze ‘decadente fase’ in zijn leven. Van Booven was uiteraard zeer goed op de hoogte van Beardsleys werk en zal, al dan niet samen met zijn vriend De Nerée zijn literaire werk kort na verschijnen in The Savoy gelezen hebben. Dat Van Booven in zijn roman Beardsley als schrijver opvoert, komt mogelijk omdat enkele artikelen in De Kroniek hem deze lectuur in het geheugen brachten.

Van Booven begon aan zijn roman te schrijven in november 1903; op 26 december van dat jaar verscheen in De Kroniek het artikel ‘Aubrey Beardsley als schrijver’ door H.E. Greve. Aanleiding was de verschijning van Under the Hill, die blijkbaar reeds eind 1903 plaatsvond. Greve  is opvallend goed geïnformeerd over leven en werken van Beardsley; zijn stuk is dus belangrijk in de Nederlandse Beardsley-receptie. Een stuk overigens dat ik helaas over het hoofd heb gezien bij de toch behoorlijk uitvoerige research voor mijn artikel over Beardsley in de Nederlanden. Van een moreel afwijzen van Beardsley toch enigszins pornografische novelle is in dit stuk, in tegenstelling tot de meeste vroege Nederlandse artikelen over de decadente Engelsman, zowaar geen sprake: ‘Deze uitgave is zeer welkom, ook voor het beter begrijpen van Beardsley’s teekenwerk, al zijn de literaire bronnen te weinig omvangrijk om een oordeel over zijn waarde als schrijver te durven neerschrijven. Maar ik vind in die weinige bladzijden den schrijver terug. Vergeet ik niet te zeggen, dat de inleiding van John Lane belangrijke gegevens bevat, o.a. over de eerste kritieken op Beardsley.’

Op 16 januari 1904 reageert N.J. Beversen in dezelfde Kroniek op Greve’s artikel in ‘Nogmaals Aubrey Beardsley’:

Aangenaam verraste mij de heer Greve door zijn artikel over Beardsley in het vorig nummer der Kroniek. Al heeft hij het over Beardsley als schrijver, uit zijn artikel spreekt een begrijpend bewonderen van den jonggestorven kunstenaar, dat ik tot dusver in geen ander Nederlandsch stukje over Beardsley heb gevonden. Maar men kan niet alles lezen en misschien zijn méer dergelijke uitingen mij ontgaan. Hoe het zij, ik was blij met dit stukje en de heer Greve lijkt mij de man om ons te eeniger tijd een stevige, wéldoordachte studie te geven over dezen merkwaardigen Engelschman, van wien men zich niet kan afmaken met een ‘wel knap, maar barok en onuitstaanbaar’.

Lees ook:  Over Kees van Dongen, Oscar Wilde en Parijs in 1900

Men kan inderdaad niet alles lezen, maar meer van dergelijke uitingen zijn ook mij dus niet bekend. De studie van Greve is nimmer verschenen: de eerste uitvoerige studie over Beardsley in het Nederlands taalgebied was van Cornelis Veth in de reeks ‘Mannen en vrouwen van betekenis’ in 1909.

Beversens vervolgt: ‘Onuitstaanbaar zijn de navolgers van Beardsley, die vooral in Duitschland welig tieren. Trouwens: in wat men over Beardsley in dat land schrijft, maakt men zich weer schuldig aan een belachelijk overschatting en vergoding, waarvan de heer Greve — te oordelen naar wat ik tot dusver van hem las — zich wel vrij zou weten te houden.’ Vervolgens corrigeert Beversen Greve uitvoerig op diens mededeling dat Beardsleys literaire werk moeilijk te vinden of toegangelijk zou zijn: zodanig uitvoerig dat ook Beversen zich een ware Beardsley-fan toont. Alsof na Greve’s stuk deze nu eindelijk onder hun steen vandaan kunnen komen, zoals eerst na het overlijden van De Nerée en de eerste tentoonstellingen van zijn werk de naam Beardsley vrijelijk genoemd ‘mag’ en kan worden. Met de onuitstaanbare Duitse navolgers zal Beversen denken aan Frans von Bayros of Marcus Behmer. Interessant is ook zijn opmerking over de ‘vergoding’ van Beardsley in Duitsland: het is namelijk nu juist in Duitsland, in het voorjaar van 1905, dat onze Nederlandse Beardsley De Nerée enige werken weet te verkopen!

Beversen besluit eveneens waarderend: ‘En niet voorbijziende wat hij dikwijls deed “pour épater le bourgeois”,  zijn “outrageous practical jokes of the pen” – blader ik telkens in zijn bundels met volle genot van dien rijken schat aan teekentalent, verbeelding, sentiment en satire en zie nu met verlangen uit naar de studie van den heer Greve, waartoe het bovenstaande eenvoudig een prikkel was.’

In het daaropvolgende nummer plaatst op zijn beurt Greve nog een korte opmerking over de Duitse Beardsleys  in ‘Nog eens Aubrey Beardsley’:

De bewering van de heer Beversen in de vorige Kroniek omtrent Beardsley’s Duitse navolgers, wordt op het ogenblik op frappante wijze geïllustreerd door het affiche van den Duitsche troep ‘Salon für alle Kunst’ (directeur Arthur Waldemar) voor het alhier op te voeren stuk ‘Salomé’. De teekenaar, een zekere K. Kuhn, ontleent motief én teekening aan een plaat van Beardsley ‘The Dancer’s reward’ die als illustratie diende voor Salome van Oscar Wilde (1894). (…) Dat dit affiche (een spiegelbeeld van het origineel) allesbehalve fraai is, spreekt bijna vanzelf. De teekenaar permitteert zich daarbij ook enige afwijkingen, o.a. komt de griezel-lange arm hier uit een steenen putje; de Salomé zelve, een frissche Duitsche plattelandsdeerne, die Beardsley’s hysterisch-wreede Salome in een of ander Kurort schijnt te hebben uitgebronwatert, buigt zich vriendelijk, doch ongracieus-vermoeiend over het afgehouwen Johannes-hoofd. ’s jonge’, denkt de burgerman, ‘in dàt stuk zullen lijke vallen’.

Wie die Kuhn is weet ik vooralsnog niet. Of Beardsleys Under the Hill in Nederland literaire navolging heeft gekregen wel: namelijk niet, hoewel ik graag het tegendeel van een lezer zou vernemen. Mogelijk bevindt het bewijs voor het tegendeel in de nog uitvoerig te bestuderen pakken met nagelaten literair werk van De Nerée, die zich overigens toen deze polemiek zich afspeelde zelf in een Duits Kurort bevond. Wordt dus waarschijnlijk wederom vervolgd.

4 gedachten over “Beardsleys Under the Hill (1904) in Nederland”

  1. Jacob Israël de Haan, onze eigen decadent, was natuurlijk ook op de hoogte. Zie Pathologieën, waarin de duivelse René Richell dreigt de relatie met Johan openbaar te maken: ‘dit is het preciese verhaal van onze verhouding door mij opgeschreven in proza, dat een namaak van jou beroemd geworden proza is. Weet dus nu goed, wat je doet: als je het waagt van mij weg te gaan, dan wordt dit boek in duizenden en duizenden nummers over het geheele land uitgedeeld. Dat heb ik er voor over om jou aan mij te onderwerpen . .. dus je behoeft niet te vragen, of ik veel van je houd. Ja, kijk het maar eens in . .. het is prachtig van uitvoering… mooi oud Hollandsch papier… portretten van ons tweeën door mij gemaakt… en teekeningen naar heerlijke herinneringen, die ik van de scherpste oogenblikken van ons samenleven heb… daarbij zijn de onbekende prenten van Aubrey Beardsley nog jongensspel.’
    Voorwaar geen kinderspel.
    En is de naam René Richell niet een spel met de naam Carel de Nerée tot Babberich: Reneé het omgekeerde van Nerée en Richell een samenvoeging van het laatste deel van diens achternaam en voornaam?

  2. Ook in zeker twee volzinnen van Jacob Israël de Haan komt Aubrey Beardsley voor:
    “Er is een boek van Ernest Dowson met platen van Aubrey Beardsley. Ik heb dat boek nooit willen bezitten, omdat ik dan het verlangen ernaar kwijt zou zijn.”
    “Soms denk ik meer aan Aubrey Beardsley en Georges Eekhoud dan aan mij zelven.”
    (resp. nr. 33 en 163 van BESLISTE VOLZINNEN, 1954)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *