Nog even over Japie, dames en heren. Onlangs signaleerden wij in het stukje over Kunstmenschen nogmaals de combinatie ‘bohémien’, ‘Jaepie’ en ‘koekebakker’. We citeren om uw geheugen op te frissen de recensent van Kunstmenschen en vervolgens onszelve:
Thorn! wat een sympathiek orang ben je! en wat wordt je weinig begrepen en weinig gewaardeerd — nèt als Beyers uit ‘t boek van je broer. Uit Kunstmenschen kunnen leeken zien hoe schilders voelen; allerlei soorten van schilders: de echten en de talentloozen, de eerzuchtigen en de eenvoudig-zoekenden, de gearriveerde ouden en de baanbrekende jongeren, de eenzelvige werkers en de vroolijke Bohémiens, maar vooral, — waarschijnlijk omdat dit soort overal het meest vertegenwoordigd is — herkent men de ‘koekebakkers’, geliefd woord der Thorn Prikkers beiden.
Terzijde: uit de combinatie ‘bohémien’ plus ‘koekebakker’ blijkt wederom dat Nescio echt niet de enige was die deze termen gebruikte, laat staan dat hij ze verzonnen zou hebben. En over Nescio’s woordkeuze gesproken: in genoemd periodiek De huisvriend kon men vanaf 6 oktober 1900 in een verhaal van Th. A. Quanjer lezen ‘Hoe Jacqueline Jaepie werd’!
Maar niet alleen in deze genderbending-novelle van Quanjer uit 1900 komt een Japie voor. Directe biografische verbanden wil en kan ik niet leggen, maar het gaat hier wederom een op zijn minst opmerkelijk te noemen geval van intertekstualiteit. C. Joh. Kieviet — die van Dick Trom, wie is er niet mee groot geworden? — publiceerde in 1897 Jaepie-Jaepie (!): een spannend verhaal over Dolf, Karel en hun vriendenclub, en hun ontmoeting met de Egmondse visser Jaepie-Jaepie. Geen uitvreter, maar wel een ietwat raar mannetje. Over namen gesproken: Karels achternaam is Edel, ‘Karel Edel’: ik lees daar natuurlijk meteen een echo van Carel de Nerée tot Babberich in, maar dat terzijde. Aan latere drukken, in ieder geval vanaf de vijfde nu, voegde Kieviet een ‘Naschrift’ toe waarin het toch wel erg moeilijk is géén echo van [de toon van] Nescio te lezen:
Bijna twintig jaren zijn voorbijgegaan, sedert ik dit verhaal over Jaepie-Jaepie schreef, en veel is er in dien tijd te Egmond aan Zee veranderd. De petroleumlampen, die vroeger bij avond de dorpsstraat nog vrijwel in ’t duister lieten, zijn vervangen door eens schitterende electrische straatverlichting, en de primitieve omnibus, die de badgasten destijds van Alkmaar naar Egmond vice versa vervoerde, werd verdrongen door den spoortrein, die hen thans in enkele minuten brengt, waar zij wezen willen. Ook de visscherij heeft zich verplaatst. Hoe zouden ook de plompe bommen de concurentie hebben kunnen volhouden tegen de vlugge stoomloggers van IJmuiden en elders? Zij werden óf verkocht, óf gesloopt. Geen bom siert thans meer het Egmondsche strand – geen Egmondsche vrouwen en kinderen zitten meer dan den storm op het hooge duin hunkerend uit te zien naar den terugkeer van de visschersvloot. Zij kunnen het den Prediker nazeggen: ‘Het oude is voorbijgegaan, – ziet, het is alles nieuw geworden!
Ook Jaepie-Jaepie is niet meer. Evenals de oude bommen maakte ook hij zijn laatste reis, en viel ook hij in de handen van den geweldigen slooper, die aan alle menschenlevens een einde maakt. Den 5en october 1910 blies hij den laatsten adem uit. Eere de nagedachtenis van den dappere, die met zijne kloeke helpers zoo vele ongelukkige schipbreukelingen van den dood heeft gered. Jaepier-Jaepie was een held, ook al droeg hij een eenvoudige visscherstrui. Zijn assche ruste in vrede!
C. Joh. Kieviet, Zaandam, 26 september 1916.
Een weemoedige toon, zee en water, Prediker, een overleden Jaepie (op 5 oktober 1910) — een voorwoord, geschreven op het moment dat Nescio recentelijk zijn bekende verhalen had gepubliceerd (in september 1910 had Nescio zijn Uitvreter naar De Gids gestuurd, die het het navolgende jaar zou afdrukken)? Het is misschien toeval, maar in de literatuurwetenschap zou dit, dunkt me, geanalyseerd worden als een geval van intertekstualiteit.
Meer Japi-intertekstualiteit dan, ter ondersteuning van de hypothese dat Nescio met zijn verhalen vrij nauw aansloot bij een, sjiek gezegd, Mokums cultureel discours van rond 1900. Onlangs stuitten wij op de volgende partituur:
Het beroemde Japie is getrouwd.
Met de oorspronkelijke muziek voor zang en piano, ontleend aan ‘Le petit panier’ door L. Lust. Holl. en Fransche tekst.
Het is uitgegeven op de meest Mokumse der plekken: Kalverstraat 120, alwaar gevestigd Bureau T.A.V.E.N.U., uitgever van vele muziekstukken in deze vroege dagen der revue en cabaret, waaronder die van en voor beroemdheden als Speenhoff en Louis Davids. U begrijpt dat ik als links-elitaire, hoogopgeleide grachtengordel [=Amsterdam Noord]-studeerkamerdecadent van ‘volksmuziek’ niets weet en ook niets wíl weten. Misschien meld ik in het navolgende zaken die elke Mosveldmarktbezoeker kan dromen. Als dat zo is, dan hoor ik het graag. Wij althans moesten het een en ander opzoeken. Het lied ‘Japie is getrouwd’ blijkt oorspronkelijk uit 1907 te zijn, en dit stuk bladmuziek volgens mij ook. Nu gaat het me niet om de datering van dit antiquarische papiertje, maar uiteraard om de inhoud. Blijkbaar zong rond 1910 heel Amsterdam, of althans een aanzienlijk deel, gezellig dit liedje over Japie mee. En ook nog heden ten dage, getuige deze prachtversie van Willeke Alberti. Zou zij van Nescio houden? Ongetwijfeld! En dit ook al hebben uitgezocht? Misschien wel, en in dat geval ten overvloede: we hebben hier dus wéér een Japie uit de periode dat Nescio aan De uitvreter werkte. Nescio, zoals bekend een liefhebber van cabaret- en aanverwante deuntjes, zal het liedje ongetwijfeld gekend hebben. Maar Japi trouwde toch niet? Neen, maar Dichtertje wel, en zo’n liedje blijft nu eenmaal lang in je kop hangen. Dus mensen, schuif aan de piano en 1-2-3:
Vroeger kende Japie,
Zorgen noch verdriet.
Vrolijk als een knaapje,
Zong hij ’t hoogste lied.
Thans komt men hem tegen,
Min of meer gekromd,
Somber en verlegen,
Weet ge hoe dat komt.
Refrein:
O, Japie is getrouwd,
Hij zit in de misère,
Hij zit in de misère.
O, Japie is getrouwd,
Hij zit in de misère,
’t Is z’n eigen fout.
Japie moet nu leven,
Naar zijn vrouwtjes gril.
Hij moet zoentjes geven,
Net zoveel zij wil.
Roken ondertussen,
Mag niet, daar zij sprak ,
Lieve man, je kussen,
Smaken naar tabak.
Refrein
Japie mag niet proesten,
Want dat staat niet fijn.
Japie mag niet hoesten,
Of verkouden zijn.
Japie mag niet snuiten,
Zoals iedereen.
Japie mag niet fluiten,
Want dat staat gemeen.
Refrein
Japie mag niet vitten,
Of de lucht ingaan.
Japie mag niet zitten,
Japie mag niet staan.
Japie mag niet tuffen,
Niet meer op de fiets.
Japie moet versuffen,
Japie die mag niets.
Refrein