Historisch
oranjebitter
De middag naakt, ik sta op het balkon
te wuiven als een geestelijk gestoorde.
De meute trapt lawaai. Eén handgebaar
en het tumult neemt ongebreideld toe.
Het Offerplein oogt grauw van lege hoofden.
Mijn hand zegent de stralend mooie Dam.
Ik zwaai op goed geluk. De vale lucht
trekt blauw, de zon hangt zwijgend in het noorden.
Ik richt me tot een stalen microfoon.
Dit zou ik willen zeggen, mooie woorden:
de wind waait door mijn ravenzwarte haar,
ik heb het laten verven. Mijn gezicht,
hoe bleekt oogt het. De horde tast er naar.
Ik spreek en schrijf intussen een gedicht.
Dat maak ik na mijn leven openbaar.