Oude bekenden ontvangen deze nieuwe maand met open armen

Hirundi rustica, oftewel boerenzwaluw, een zeer daadkrachtige nestbouwerDirecte belofte en vagere toezegging
Laten wij, nu de nieuwe maand met frisse adem de gemoederen probeert te beïnvloeden door de lente — die waarlijk niet meer tegen te houden valt, nu alle knoppen openspringen en een nieuwe bloei onze aandacht de komende maanden wellicht enigszins weet weg te houden bij narigheid en andersoortige ellende — niet alleen in woord en geschrift aan te prijzen, maar tevens te willen prikkelen tot daden welke getuigen van creativiteit, hernieuwde opbouw en, waar dat eventueel kan, een zo perfect mogelijk te realiseren vorm van constructiviteit, op deze plaats derhalve onmiddellijk de gelegenheid te baat nemen, een heel direct gedane belofte in te lossen, en dan meteen ook nog maar een ietwat minder opgelegde toezegging in praktijk te brengen, dan scharen wij, van Rond1900.nl, ons tenminste niet in de rijen van al degenen, die heel veel beloven doch weinig of geheel niets geven, en zelfs een jujubepenis summa cum laude daarmede al heel lang niet meer in vreugde doen leven.

AVRIL

Lorsqu’un homme n’a pas d’amour,
Rien du printemps ne l’interesse;
Il voit même sans allégresse,
Hirondelles, votre retour;

Et, devant vos troupes légères
Qui traversent le ciel du soir,
Il songe que d’aucun espoir
Vous n’êtes pour lui messagères.

Chez moi, ce spleen a trop duré,Titelpagina van het derde deel van de zesdelige reeks met de Poésie van François Coppée
Et quad je voyais dans les nues
Les hirondelles revenues,
Chaque printemps, j’ai bien pleuré.

Mais depuis, que toute ma vie
A subi ton charme subti,
Mignonne, au promesses d’Avril
Je m’abandonne et me confie.

Depuis qu’un regard bien-aimé
A fait ralentir tout mon être,
Je vous attends à ma fenêtre,
Chères voyageuses de Mai.

Venez, venez vite, hirondelles,
Repeupler l’azur calme et doux,
Car mon désir qui va vers vous
S’accuse de n’avoir pas d’ailes.

FRANÇOIS JOACHIM ÉDOUARD COPPÉE (1842-1908).
Uit: Les Mois (ca. 1878), opgenomen in dl. 3 (van de 6) Poésies (1864-1905). [1]

*****

Lenteliederen
Je zou toch (in ieder geval kunnen) denken dat een in-gevoelig, o-zo-romantisch wezen als de onvolprezen, van adellijke dichtaderen voorziene Carmen Sylva [2] exact zou weten hoe het nu precies met de Lente en de daarbij behorende Liefde zit, maar dat valt bij controle lelijk tegen: Boven haar Lenteliederen staat in een zespunts lettertje de mededeling: Liefde is de schepper. Dat belooft wat, denk je dan, maar al snel blijkt dat het nog te koud is voor een kermis om van thuis te komen. Onder de serietitel staat kapitaal: HET IS DE SCHULD DER LIEFDE. Nou, daar kunnen we het eerst weer mee doen. En derhalve maken wij u allen deelgenoot, ten einde de voorjaarsimpulsen wat ondersteuning in de opgang te verlenen.

De liefde schiep de wereld eens,
De liefde deed haar lijden;
O waar’ ’t nu ook de liefde maar,
Die strafte en kon bevrijden!

Maar zou de liefde billijk zijn?
Wie zou het kunnen weten?
Wat moest zij door de vingers zien,
Beloonen of vergeten?

Toch . . . was de liefde niet zoo blind,
‘k Zou voor de toekomst vreezen;
En was zij zoo onbillijk niet,
Wat zou het saai hier wezen!

Ook krijgsmoed, woede wensch ik haar,
Om d’ aanval te beginnen,
En ’t groote monster te verslaan,
Dat heet: Platonisch minnen!

*****

Gespletenheid
Lieve Help en Potverdriedubbeltjes! Ben ik daar even blij dat die Carmen — ik val op die naam, begrijpt u wel — geen familie is en ik noodgedwongen met haar zou moeten verkeren — in het nette, dat spreekt vanzelf —, want als ik haar aansporing “Weg met Plato!”goed begrijp, dan behelst dat advies in die laatste regels dat men maar moet toegeven aan vreselijke lusten van vleselijken aard? Immers, wij moeten het Platonisch minnen, dat hier even tussen neus en lip als het Groote Monster wordt gekwalificeerd, verslaan. Ja, was er in die Overzijdsbossche gebieden waar Carmen huis hield, dan geen sprake van god of gebod, van zedelijke richtlijnen en fatsoen? Het zal toch niet waar zijn? Zoveel losbandigheid en verwildering! En niet voor zichzelf beperkte ze deze uiting van wellicht al te lang geheim gehouden wensen, maar in de sfeer van de revolutie wilde zij met dergelijke teksten anderen aanzetten tot — ja, het Hoge Woord moet er nu echt uit — De Daad?! Of voor de latinisten onder al ulieden: copulatio sine qua non. Ze blijft echter wel een heel wonderlijk wezen, dat Boswijfje. In het direct daarop volgende van haar lenteliederen staan regels als “En is de liefde zonde”, “En is zij ruw, onstuimig”, “De liefde is drank en spijze”, en dan komt het:

Doch wee, wie de godinne
Langs lager paden sleept!
Zij schroeit de ruwe hand u,
Als ge u aan haar vergreept!

Wat moet een mens met zoveel gespletenheid binnen een paar pagina’s? Eerst maant zij tot het uitleven van vleselijke geneugten, dan weer is het een vergrijpen. En het daarna afgedrukte poëtische wereldstuk, getiteld Schuchter, biedt ook al geen uitkomst, en dat er dan weer een stuk over onstichtelijke lieden komt, is toch ook bijna niet te harden. U oordeelt zelf maar:

DE VERLEIDERS

De liefde was een kuische maagd,
Met geurende rozenwangen;
Haar droomerige oogen staarden zoover,
Als ’t onbewuste verlangen.

Zij rustte in viooltjes, zij dartelde in ’t wouddriekleurig viooltje
En kon aan een zonnestraal sling’ren;
Zij sloop in de kelkjes, erin, eruit,
Met rozenverf aan de ving’ren.

Zij zong, zoals enkel de liefde zingt, —
Toen is ook de lente gekomen;
Met stoeien, zooals slechts de lente stoeit,
Heeft hij stormenderhand haar genomen.

En toen zij gevoelden, wat weelde het was,
En wat het een vreugde kon geven,
Toen hebben ze uit meelij de wereld verleid
Om ’t nog eens met hen te beleven.

*****

Inzicht
Langzaam maar zeker begin ik te begrijpen waarom zelfs de decadentie-satraap van dienst van dit weblog — die toch een Hele Bink is, derhalve niet voor een Kleintje vervaard, en zich als breedstraler in menig avontuur durft te storten, en dies Carmen Sylva’s Blote Hekszich intensief met tal van aspecten van dat fenomeen in de letteren en alle daarbij behorende, (in)directe, parafernalia heeft beziggehouden — met een wel heel grote boog om sommige uitingen-in-letters is heengegaan: hij zou het wel eens als erg gedegenereerd kunnen aanzien. ’t Is ook een vorm van pornografie, en vooral dat laatste gedrocht.
En hoewel wij u o zo gaarne prikkelen en aanzetten tot lezen, en derhalve tot leven, willen we de meeste van al die resterende april-teksten van onze Roemeense vorstin liever onmiddellijk invriezen dan u ermee onverhoeds om de arme oren te jengelen. Een hele pagina over Assepoetster (sic) kunnen we u niet aandoen, en tevens een driekwatrijns gedicht waarin de vervloeking voorkomt “Gij zijt waat’rige suiker” kan in een cultuurkrant als deze evenmin worden gepresenteerd. En toch weet dat Lieder-Lijk, die sluwardia, direct weer te relativeren door het navolgende poëem de titel Grillen mee te geven. ’t Is alsof zij ons daarmede iets zou willen zeggen. Enfin, die reeks prachtliederen voor de maand april wordt afgesloten met, alweer, een driekwatrijns bijdrage:

ONTNUCHTERING

Wie was niet gaarn’ nog weer eens jong,Vuur
In lente’s jubeljaar?
De hoogste berg, de stoutste sprong,
Zou niet te hoog zijn; maar . . .

Wie was niet gaarn’ nog eens verliefd,
Verliefd als achttien jaar?
Zo hemelsch blij, zoo helsch gegriefd,
Zoo diep rampzalig; — maar . . .

Wie was niet gaarn’ nog eens student,
Zoo trouw en prikkelbaar,
Zoo teer en trotsch, grootsch en miskend,
Vol vuur en geestdrift, — maar . . .

*****

Dilemma
Kijk zulk een open einde mag ik wel, want het biedt ruimte voor spontane invulling. Maar voor het overige vraag ik me toch wel enigszins snikkend en snuitend af: Zijn dat nu teksten voor weduwnaars en wezen, vrije gezinden en vrije gezellen? Zo’n dode prinses kan u en mij op deze manier geheel onverwacht op het slechte pad brengen, en wij zouden met de plaatsing van al te veel van dergelijke voosheid u ook nog in verleiding kunnen brengen, zonder dat wij zulks willen. Is het wel — zo vraag ik mij, in gemoede, af — verantwoord, om in de komende maanden uit de resterende jaarcyclus van Carmen Sylva te citeren — ook al beseffen wij maar al te goed dat wij daarmede tevens menigeen een bijzonder groot plezier doen—, wijl de broodnodige zielerust sommiger ook niet al te zeer uit het evenwicht mag worden gestoten. Gezien de tijd van het jaar vinden wij de vraag dan ook gerechtvaardigd: Lama asabthani?
Dat wordt dus nog een dilemma, doch komt tijd, komt raad. Of: komt die tijd, komt die plaag! Wat er ook zal worden gedaan of gelaten, u kunt later altijd zeggen dat u daarvan getuige bent geweest. En dat is warempel niet niks.

*****

[1] Zie ook De zomer bezongen (6) op donderdag 27 juli voor Juillet van dezelfde auteur en De zomer bezongen (7) op zondag 27 augustus voor Août, en De herfst bezongen (1) op dinsdag 31 oktober voor Octobre, en 8 februari 2007 voor Février. Coppée’s Maart-zang vindt u op 3 maart in deze kolommen.

[2] Zie daartoe onze bijdrage op vrijdag 23 februari, getiteld Een rekenwonder, ontgoocheling en een ontbrekend kropgezwel, en voorts het artikel Een stoeterij van wilde veulens uit Carmen Sylva’s Enge Bos, in deze prachtkrant opgenomen op vrijdag 2 maart 2007.

*****

Afbeeldingen
1. Hirundi rustica, oftewel boerenzwaluw, een zeer daadkrachtige nestbouwer — constructief èn creatief. Deze vogel komt meervoudig voor in geheel Europa en bevolkt tevens het april-gedicht van François Coppée.
2. Titelpagina van het derde deel van de zesdelige reeks met de Poésie van François Coppée.
3. Carmen Sylva: “Weg met Plato!”
4. Viola tricolor: driekleurig viooltje.
5. Carmen Sylva’s Blote Heks.
6. Vuur. Hoog oplaaiende vlammen van geestdrift èn hartstocht.

2 gedachten aan “Oude bekenden ontvangen deze nieuwe maand met open armen”

  1. “Langzaam maar zeker begin ik te begrijpen waarom zelfs de decadentie-satraap van dienst van dit weblog — die toch een Hele Bink is, derhalve niet voor een Kleintje vervaard, en zich als breedstraler in menig avontuur durft te storten, en dies zich intensief met tal van aspecten van dat fenomeen in de letteren en alle daarbij behorende, (in)directe, parafernalia heeft beziggehouden — met een wel heel grote boog om sommige uitingen-in-letters is heengegaan: hij zou het wel eens als erg gedegenereerd kunnen aanzien. ‘t Is ook een vorm van pornografie, en vooral dat laatste gedrocht.”

    Ik snap gansch weer eens geen ruk van uw schrijven. wat den fuck is het punt hier? hgr B

  2. Menigeen moet (nog) veel leren, onder meer Lezen in een heel directe betekenis. Begrip moet groeien. Anderen moeten een en ander, respectievelijk veel, afleren, onder meer het gebruik van enkele woorden, zoals in B’s laatste regel gebezigd, omdat zij slechts taalarmoede ventileren.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *