Van en over een volstrekt unieke collectie zeldzame circusposters ontworpen door Adolph Friedländer rond 1900

‘Sander,’ zei Vincent Zwiggelaar, de aardigste man in de Amsterdamse wereld van het waardevolle oud papier en main man van Zwiggelaar Veilingen, alwaar als mijn virtuele alter ego in het land is dat graag een kop koffie of glas wijn gaat drinken om rustig gezamenlijk steen en been te klagen over die wereld en hoe alles van waarde ten onder gaat en weerloos maar toch oh-oh-zo-leuk-ik-kan-het-niet-laten is, ‘ik hoorde dat jij lang geleden menig literairderig boek uit de negentiende eeuw daadwerkelijk doorgebladerd heb. Nu wil het geval dat ik bij de aankomende juniveiling een indrukwekkende collectie door Adolph Friedländer ontworpen collectie circusposters van rond 1900 heb. Vrijwel alle uberzeldzaam en doorgaans in onberispelijke staat. Hier, kijk maar!’

‘Jee, dat is inderdaad wel heel bijzonder’, antwoordde ik bewonderend, terwijl ik probeerde er geen koffie over te knoeien. ‘Hoewel zijn het er ongeveer? Een stuk of 500, right? Ik begrijp dat je ze uiteraard in een apart catalogusdeel presenteert en daar weer onderverdeelt naar thema. ‘Clowns’ bijvoorbeeld, zie ik.’

‘Ja, dat klopt, Sander’, zei Vincent veel levendiger dan ik ooit in deze tweederangs pastiche van een romandialoog kan weergeven.

‘Ja. Okay’, zei ik.

‘Dit gesprek wordt mij wat te houterig nu. Laten we ter zake komen. Kan je mij eens wat vertellen over de representatie van de clown en de ontwikkeling van het narratief clownesque beeldcultuurdiscours in de  Nederlandse literatuur van het ‘vendesjekle’. Ik  moest daar aan denken omdat toen ik vannacht niet kon slapen in één gaap Catulles Mendes La vie et la mort d’un clown en Les frères Zemganno van De Goncourt, beide uit 1879, herlas. Die zijn jou en de duizenden lezertjes van dit uit de as herrezen weblog natuurlijk bekend, hoewel ik begreep dat jij die Mendes titel pas tijdens het googlen voor dit artikel tegenkwam en nooit in handen hebt had. Logisch, want alles van Mendes, waar jij zulke heerlijke stukken over schreef hier, is wildzeldzaam. In die juniveiling bied ik trouwens een Mendes aan met een opdracht aan Anatole France (Les folies amoureuses. Paris, Dentu, 1877. 1st ed.) De roman van De Goncourt las je ook nimmer maar daar verschenen diverse bibliofiele en/of geïllustreerde edities van die je in de loop van je lange, tragische, verveelde, hyperactieve leven zeker eenentwintig keer heb doorgebladerd.’

‘Nou, Vincent,’ zei ik terwijl ik hem vriendelijk over zijn rode krullenbol aaide, ‘daar kan ik kort maar niet minder boeiend en fascinerend over zijn. Iedereen kent natuurlijk het verhaal Een galavoorstelling door ‘Betty’ [= Elisabeth Couperus-Baud], verschenen in het tijdschrift Nederland 1890-III, p. 192-206, waarin een charmante clown een rol van betekenis speelt. Verder is er bij mijn weten niet gek veel. (De beeldende circuskunst waarover Karlijn de Jong recent zo’n mooie tentoonstelling maakte laat ik nu even buiten beschouwing. Daarover wellicht later meer). Máár er is een roman die misschien aardig is om ook eens door te bladeren in deze context: Circusleven door Jeanne Reyneke van Stuwe uit 1917 (Amsterdam, L.J. Veen. In die gele linnen bandjes-reeks, klein 8vo. Misschien ook in andere uitgaven, maar dat heb ik even niet paraat). Ik moest weer eens aan haar denken omdat ik vorig jaar zijdelings meehielp met de heruitgave van haar ongelofelijk prachtige meesterwerk Tragische levens (1902). Weet je wat, ik tik even een levendige clownspassage over om je een indruk te geven. Uiteraard beeld ik daarbij diverse van je fraaie posters af. Kijk maar! Trouwens, clowns blijven toch eng, Crusty the Clown, The Killer Clown  en Rambozo bijvoorbeeld, maar misschien is dat juist de blijvende, lichtelijk surreëele, beangstigende gothic bekoring van het clownmenssoort. Anyway, in Reyneke van Stuwe’s roman is een belangrijke rol weggelegd voor Barry de Clown, een orgel spelende olifant en natuurlijk het aapje Funny Fanny. Naar het schijnt las Reve de roman vlak voor hij zijn Een circusjongen uitkotste. Hoe dan ook, hier is het:

‘De clown had een ‘extravaganza’ van zich gemaakt, met een gezicht aan voor en achterkant, en met zijn snelle onberekenbare bewegingen, zijn rond-draaien, en zijn duikelen, was het werkelijk bijna niet na te gaan, welk van de twee zijn ‘echte’ gezicht voorstelde. Van zijn, met zijn clownsstem uitgeschreeuwde bevelen verstonden de dieren niets; zij gaven er tenminste geen gevolg aan, en bleven zich aandringen tegen de tralies. Maar de blinde leeuw, onrustig geworden door het ongewone, dat hij om zich heen voelde, stond niet langer roerloos in het midden van de kooi; instinctmatig op het geluid, dat hij hoorde, afgaande, begon hij zich te bewegen in de richting van Barry, en deze, hoewel hij wist, dat de leeuw hem niet kon zien, begon zich wel eenigszins geïntimideerd te gevoelen, omdat de groote vorm hem overal volgde, waar hij ging, en pertinent weigerde aan het bevel: down! te gehoorzamen. De andere dieren kwamen nieuwsgierig naderbij ; zij volgden den leeuw, in diens rondte, zooals zij dat gewend waren; en Funny Fanny, de aap, bracht den olifant naar zijn orgel, en deze greep aanstonds den zwengel, en begon geduldig te spelen. Buiten de kooi stonden Garlick, en de directeur, en andere artisten, en de stalmeesters te lachen; en het publiek had zich bij geen enkele clownsvoorstelling nog ooit zóó goed geamuseerd.

Lees ook:  Van en over Suze Robertson en Hilda van Suylenburg

Wie zich het minste prettig gevoelde, was Barry zelf, hij zag de anders zoo dociele dieren absoluut ongezeggelijk, en hij wist niet, hoe hij er meester over zou moeten worden. Hij had zich verbeeld, gezellig en gemakkelijk met hen te kunnen werken; zij waren immers al gedresseerd; hij wist, dat men goed doet, aan ongeciviliseerde beesten nooit den rug toe te keeren, en daarom was hij op de lumineuse gedachte van de twee gezichten gekomen, maar hij had het troepje meer verschrikt, dan hun ontzag ingeboezemd. Daar had de leeuw hem bereikt, een zware klauw werd even uitgestrekt, en hij lag al op den grond, terwijl de leeuw, in dof-goedige belangstelling, hem om en om door het zaagmeel begon te rollen, hetgeen een onbeschrijflijk comisch effect maakte, omdat het scheen, alsof de leeuw trachtte te ontdekken, welk van de twee gezichten het eigenlijk echte was. Een storm van gelach vlaagde door de toeschouwers heen: de menschen riepen, schaterden, stampten met hun stokken; en de overige dieren, opgewonden rakend door het algemeen rumoer, begonnen zich ook met de zaak te bemoeien; zoodra Barry een poging deed, om op te staan, kwam de gnoe met zijn breeden kop, en deed hem met een enkelen duw weer terugtuimelen ; en de kleine anoa, die spelen wilde, duwde zijn harig lijf tegen hem aan, en de aap plukte aan zijn glinsterende pailletten, en de vedo, en de kameel, en de wilde ezel, en de zebra, en de vos drongen zich in een drom om hem heen; overal zag hij vreemde koppen, en groote oogen, en deinende lichamen, en hij raakte verbijsterd terwijl de wens, door den olifant gedraaid, hem in de ooren dreunde, en de leeuw hem om en om bleef rollen in onuitputtelijk geduld. En het publiek, dat de gedragingen van hem en de happy family voor een opzettelijke voorstelling hield, deed de hooge ruimte daveren van het donderend applaus, en de dieren, al wilder geworden, sprongen en draafden door elkaar, totdat Garlick, die medelijden met Barry begon te krijgen, in de kooi stapte, en hem weer overeind zette, met een krachtigen greep, en hem, nog steeds hem vasthoudend, naar buiten geleidde. En de arme Barry, overduizeld, verward, kwam eerst weer wat tot zichzelven, toen de directeur hem lachend naderde, en hem toevoegde, met een schertsenden klop op den schouder: ‘Je weddenschap heb je verloren, maar ’t publiek heeft zich schitterend vermaakt; je hebt je zelf ‘overclowned’, en ’n extra gratificatie heb je dubbel en dwars verdiend!…’

Pssst… Honger naar meer? Misschien vind je het boek The Circus. 1870s-1950s interessant.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *