Van en over Suze Robertson en Hilda van Suylenburg

Afgelopen zaterdag mocht ik de Suze Robertson-tentoonstelling openen bij kunsthandel Hein Klaver in Baarn. Zeer vereerd! Sympathiek en super getalenteerd kunstenares die ik altijd al op mijn radar had vanwege mijn lopende onderzoek naar de Haagse feministische kunstenaarskringen van de jaren 1890. Dat zijn de kringen rond Cécile de Jong van Beek en Donk, schrijfster van de feministische klassieker Hilda van Suylenburg (1897). De moeder van Karel de Nerée, Constance van Houten – De Nerée was in die kringen ook een belangrijk figuur, vandaar.

Monsieur et madame Klaver vroegen me ook de begeleidende brochure te schrijven (die u kunt bestellen door te mailen naar info@heinklaver.nl). Ik was niet werelds grootste Suze Robertson-expert (nu wel uiteraard) dus moest er even paar maanden induiken. Een van de aardige details die ik daarbij vond en ik altijd over het hoofd had gezien was het verband tussen Hilda van Suylenburg en Suze Robertson. Ik bedoel: Hilda is bepaald autobiografisch, zoals Elisabeth Leijnse in haar dubbelbiografie Cécile en Elisa: strijdbare freules beschrijft. Van alles uit Hilda is terug te voeren op het leven van De Jong van Beek en Donk, inclusief diverse personages. Voor mijn nawoord bij de heruitgave dook ik daar nog wat nader in en in gaf nog wat Haagse jaren 1890-context.

Waar ik ondanks mijn interesse in ‘kunstenaarssleutelromans’ nooit bij stil heb gestaan, is op welke bestaande kunstenares de schilderes Ottilie van Heemeren uit de roman op is gebaseerd. Deels is zij een bespotting van het Eline Vere-type, maar deels moet zij op een bestaand iemand gebaseerd zijn (daar gaan we zoals u weet hier altijd van uit. Als nuchtere aardappel kunnen we niks met fictie en hoogstaande los van de werkelijkheid zwevende literatuur. Juist en vooral in al die tweederangs rond1900-romans is het gewoon allemaal amper verdichtte werkelijkheid).

Ik bedacht me opeens dat dan toch wel Suze Robertson moet zijn. Waarom? Gewoon, omdat Robertson de meeste bekende, meest prominent aanwezige kunstenares uit die kringen was. Zo exposeerde Robertson op de door Van Jong en Beek en Donk georganiseerde Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in de zomer van 1898 als enige met kunstwerken waarop daadwerkelijk werkende vrouwen te zien waren (cf. Grever en Waaldijk Feministische openbaarheid p. 222).

Hoewel er geen brieven of andere documenten zijn overgeleverd die dit documentair kunnen boekstaven hebben zij elkaar natuurlijk gekend. Daar ben ik altijd vanuit gegaan en werd vanochtend nog door Elisabeth Leijnse in een mail aan mij bevestigd: ‘Cécile en Suze hebben elkaar natuurlijk gekend. Cécile schrijft in een brief uit oktober 1897 over een vreselijke ruzie met Suze. Ik denk echter dat het hier om Fokker gaat, niet Robertson.’ Ik denk niet dat het om Suze Fokker gaat, maar om Suze Robertson. Bewijs maar dat het niet zo is nadat u de rest van dit artikel gelezen hebt.

Evenals Ottilie kiest Suze nadrukkelijk voor het professioneel kunstenaarschap na het afronden van de Academie. En beiden waren lid van mannenbolwerk Pulchri. In Hilda wordt beschreven hoe Ottilie van Heemeren na haar opleiding aan de Haagse Academie volledig voor en van haar kunst gaan leven. Dat betekent echter wel een dagelijkse gang naar het atelier, met het risico dat men haar ziet als een ludieke vrouwelijke bohemien: ‘’Ja, dat begrijp ik,’ zei Corry giechelend, ‘voor de kunst leven! Ik zie je al Tilie, met ‘n oud japonnetje ‘s morgens om negen uur door weer en wind naar een atelier trekken.’’

Zowel de fictieve Ottilie als de echte Suze hadden een bepaald eigenzinnige persoonlijkheid en reputatie:

Lees ook:  Langs lijnen van verbijstering, femmes fatales en morphinomane cocottes in het Haags Gemeentemuseum.

Ottilie van Heemeren was op dat ogenblik een beroemde beauté in haar kringen. In het begin had Hilda zich volstrekt niet tot haar aangetrokken gevoeld. Haar ongedistingeerde schoonheid, haar zonderlinge reputatie, het ruwe in haar optreden soms, vooral als er heren bij waren, waren weinig geschikt geweest om Hilda naar een intiemere kennismaking te doen verlangen, maar onlangs, door een toeval, hadden zij elkaar op een tentoonstelling in Pulchri ontmoet en daar in een lang gesprek over kunst, hadden beiden in verwondering ontdekt dat zij in vele opzichten hetzelfde voelden en dachten, en dit had haar veel nader tot elkaar gebracht.

In dat ‘ruwe in haar optreden’ is een echo te lezen van een typering van kunstcritica G.H. Marius in een Onze Kunst van 1906, namelijk dat Robertson ‘uit angst voor alles wat vrouwelijk is, dat in de kunst maar al te dikwijls synoniem is met dilettantisme, haar vrouwelijkheid maskeerde door de cru-heid van haar opvatting.’ Tegelijkertijd vond Marius die vrouwelijkheid de grote kracht want in het standaardwerk De Hollandse schilderkunst in de negentiende eeuw (1903) noemt zij Robertson ‘ontegenzeggelijk de grootste kunstenares [van haar tijd], de enige vrouw misschien van onze tijd, wier vrouwelijkheid zich in haar kunst niet als zwakheid, maar als kracht betuigt.’

De identificatie is, geef ik toe, niet helemaal één op één want Robertson heeft bijvoorbeeld niet zoals Van Heemeren in de roman in Parijs gestudeerd en Robertson is ook niet Eline Vere-esque. Ik denk dat de schrijfster deels aan Robertson gedacht heeft, áls ze al aan een echt iemand gedacht heeft. Het is ook een kwestie van afstrepen, want er waren niet veel andere kandidaten. Suze Fokker was bij mijn weten geen lid van Pulchri. Ik dacht nog even aan Margareta Roosenboom maar die zit een flinke generatie voor allen hier, was rond 1890 dus geen beginnend kunstenares en was sowieso rond die tijd niet in het Haagse. Of Thérèse Schwartze? Maar daar kom ik ook niet ver mee bij deze modelidentificatie. Constance de Nerée valt ook af. Zij was weliswaar al vanaf begin jaren 1890 lid van Pulchri, maar was niet in eerste plaats schilder en van een eigen atelier weet ik ook niks.

Kortom, vandaag, op 19 mei 2022, poneer ik officieel dat bij het componeren van het kunstenaarspersonage Ottilie van Heemeren uit Hilda van Suylenburg de schrijfster Cécile de Jong van Beek en Donk in de eerste plaats aan Suze Robertson gedacht heeft. Tzum pikt al jaren mijn hoogst lezenswaardige stukken hier niet meer op, anders had er een dikke vette literairhistorische feministische rel kunnen ontstaan. Een rel die ongetwijfeld in no time geblust zou worden door het aankomende boek van Suzanne Veldink (red.) Suze Robertson: Toegewijd, eigenzinnig, modern dat in juni bij Scriptum verschijnt in aanloop naar de grote Robertson-tentoonstelling in Panorama Mesdag. Het boek is gebaseerd op allerlei onbekende bronnen en documenten, die bovenstaande vast volledig onderuit halen.

Maar so it goes en belangrijker nog: Hein Klaver is lekker de eerste in de grote Robertson-revival! Gaat u snel nog maar even kijken, kan nog tot en met zondag. Het is prachtig! Kijk maar naar de enkele voorbeelden uit de Klaver-collectie die ik hier afbeeld.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *