Uit de Mokumse tweedehandsboekenstroom waar wij vrijwel dagelijks doorheen zwemmen, visten wij De misdadigers in de kunst door Enrico Ferri: ‘Naar den oorspronkelijken tekst en de laatste fransche vertaling van Eugène Laurent bewerkt door Henry Eshuis.’ Dit boekje verscheen in 1905 te Amsterdam bij de uitgever Veldt, en bevat genoeg stof voor diverse stukjes op ons weblog, alleen al omdat het mede over Gabriele d’Annunzio gaat. Maar eerst deze boekhistorische causerie. Want ja, dames en heren, jongens en meisjes, als uw fin-de-siècle-antiquaar-in-ruste en verbitterd bibliofiel een uitgave van Veldt in handen krijgt, dan heeft die altijd onze extra aandacht.
Veldt is een wat ‘vergeten’ uitgever die zo ongeveer net zo’n interessant fonds had als de legendarische Meindert Boogaerdt, waar het qua samenstelling en omvang (zo’n driehonderd titels) ook sterk op lijkt. We kunnen ons niet goed herinneren of de bekende antiquaar Louis Putman zich actief met Veldt heeft beziggehouden, maar dat moet haast wel. Waarom is Veldt nu zo interessant? Nou, door de literatuur ze uitgaven, bijvoorbeeld Feest en Claire Howald van J.W. Broedelet( beide uit 1902). Die eerste is een heel aardige, korte Amsterdamse roman die het lezen waard is, maar dat is nog knap lastig, aangezien het boek zo goed als onvindbaar is. Tenminste als het – zoals het hoort – daarna in eigen kast wilt zetten, en het beslist niet wilt lenen uit zo’n plebejisch instituut als een bibliotheek. Daar doen wij natuurlijk niet aan.
Veldt gaf romans uit die ons enkel al op basis van de titels aanlokkelijk toeschijnen. Een beetje decadent is wellicht Celibatairen. Roman uit het priesterleven (1910) van Jos van Veen. En wat te denken van Gekhuizen: nagelaten roman van een zonderling (1902) van H. Brinkman ? Klinkt goed! Het boek is echter net zo zeldzaam als het, niet bij Veldt maar bij Elsevier verschenen, mogelijk thematisch verwante Zonderlingen uit 1897 van Maurits Smit. Mocht u dat eens vinden en kwijt willen, dan horen we het graag. (Wij zoeken trouwens wanhopig ook nog alles van Morgan de Groot, maar dat terzijde.) Een heel klein beetje bekend zijn de twee door Veldt uitgegeven romans van ‘Multavidi’, Van zwart tot rood: roman van een Roomsch jongetje (1912) en Van rood tot zwart: roman van een socialistisch jongetje (1913).
Net als Meindert Boogaerdt was Veldt goed op de hoogte van de Europese letteren en gaf hij vertalingen uit van werken die ook nu nog als van enig belang worden gezien. Zoiets pleit voor de uitgever. Een rond 1900 actieve uitgever als Veenstra had dat inzicht bijvoorbeeld niet. Zo bracht Veldt onder meer Faste Forland (1900) van de door Thomas Mann bewonderde Jonas Lie op de markt. Veldt speelde hiermee natuurlijk in op de toenmalige Scandinavië-hype, maar maakte wel een goede keuze. Daarnaast kwam hij vrij vroeg met Grepen uit het leven (1898) van Jerome K. Jerome, en diverse titels van Maurice Maeterlinck zoals de De schat des harten en Joyzelle (1903). De neomystiek wordt het fonds ook gerepresenteerd door onder meer Jezus (1901) van Eduard Schuré. Die Jerome is vrij zeldzaam, maar de Maeterlincks kom je regelmatig tegen. Veldts belangrijkste literaire vertaling is uiteraard Mevrouw Bovary. Flauberts klassieker is in 1904 vertaald door Gerrit Hendrik Priem, die daarmee in feite aan de wieg stond van het Nederlandse succes ervan. Leest u daar hier iets meer over. En ook niet heel onbelangrijk is uiteraard een uitgave als Godenschemering, of Hoe men met de moker filosofeert (1912) van Nietzsche. Ook voor vergeten dichtertjes ben je bij Veldt aan het goede adres. Weide-nimf (1902) van Else van Brabant bijvoorbeeld, kent u die nog?
In de periode 1903-1908 gaf Veldt ook veel reproducties uit van schilderkunstige werken. Iets wat Boogaerdt bij ons weten dan weer niet deed. Daar zaten natuurlijk de onvermijdelijke Mesdag en andere Haagse Scholers bij, maar ook de meer modernen als Molkenboer, Wierink, Hart Nibbrig, Zilcken, Bauer, Veldheer, Sluijters en Mondriaan. Deze prenten hebben wij nooit bewust in handen gehad; vooral Mondriaan en Sluijters hadden we dan toch zeker onthouden. Die Mondriaan is namelijk uit 1907 als we de online bibliotheekcatalogi mogen geloven: heel vroege reproducties dus en wellicht interessant in verband met de opbouw van zijn reputatie als schilder.
In het fonds van Veldt treffen we ook heel veel handboeken aan, alsmede wat we nu ‘zelfstudieboeken’ zouden noemen, zoals het ook al zo interessant klinkende Wat dienen onze meisjes bij hare intrede in de wereld te weten? door een een Haagsche joffer (1903). Daar zitten vast aardig wat Couperiaanse en Haagse fin-de-siècel-details en -sfeer in. En wat dacht u van een titel als Spel of gymnastiek? Een woord naar aanleiding van de oprichting der Vereeniging ‘Volksweerbaarheid’ (1901). Ter uwer lering en vermaak kunt u de boektitels op uw gemak bestuderen aan de hand van de hiernaast afgebeelde uitgeversreclame (opklikken voor leesbaar groot).
Veldt gaf ook, net als de Amsterdamse uitgevers waar recentelijk Wim Meulenkamp uitvoerig en buitengewoon interessant over schreef, ietwat pikante boeken uit, zoals Huwelijk en liefde in de glanstijdperken van de Oostersche beschaving (1906-1908). Het meest gezochte boek uit de Veldt-catalogus is ongetwijfeld Mata-Hari, Mevr. M.G. Mac Leod-Zelle: de levensgeschiedenis mijner dochter en mijne grieven tegen hare vroegeren echtgenoot (1906). Een exemplaar hiervan – niet eens in de originele band – deed het enige tijd geleden begrijpelijkerwijs heel goed op catawiki.
Goed, dames, heren, uitgevers, schrijvers en lezers-op-jacht-naar -vergeten-boeken, doe hier uw voordeel mee. De volgende keer gaan we het echt over D’Annunzio hebben. Mocht u in de tussentijd een exemplaar – over zeldzame boeken gesproken – vinden van diens Misschien wel, misschien niet (Van der Garde, 1910) en die na lectuur (het is een meesterwerk) ons willen schenken, dan horen we dat graag.
Kunt u me zeggen van wie het pseudoniem Multavidi is? Ik zie het zowel toegeschreven worden aan MLM van der Linden als aan C van der Pol (of zijn dat dezelfde personen?)