Polderdecadentisme (7)

Een aardige polderdecadentisme-voetnoot vinden we in de roman Res, non Verba – Leo Verberne (Amsterdam, Veen 1914) door ene A.L. Terego. Vast een pseudoniem, maar ik heb geen idee van wie. De heer L.P. te A. die mij de roman aandroeg, weet het ook niet, dus dan is verder zoeken nutteloos. Beschreven wordt de gang … Lees verder “Polderdecadentisme (7)”

Decadentie/Emmanuelle

Dank u. Ik wou nog een voetnoot over decadentie toevoegen: gister zag ik de eerste Emmanuelle. Een meesterlijke film, met een knetterfunky soundtrack en een groot ‘seventies’-sfeerbeeld. Wat is nu de link nu met de décadence? In de tweede helft van de film is de roodharige Emmanuelle getuige van enkele Oosterse wreedheden, doch schept daar … Lees verder “Decadentie/Emmanuelle”

Polderdecadentisme-oproep

Hier had een een stukje moeten staan over de roman De Berg der Pagoden (Bohn 1902) van Hans Steengracht (pseud. A.D. van der Gon Netscher, 1876-196?). Echter, geen antiquaar in Nederland kan mij het boek op het moment leveren. Hoewel het bijvoorbeeld wel in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig is, is dit een van die zeldzame … Lees verder “Polderdecadentisme-oproep”

Polderdecadentisme (6)

Dat de ooit zeer veelgelezen Reinier van Genderen Stort wel van oververfijndheid werd beschuldigd was me bekend, doch heel lang heb ik daar nooit bij stilgestaan, tot de heer L.P. te A. mij onlangs op een recensie van diens roman De  Grijsaard en de Jongeling (Amsterdam, Querido 1919) in Den Gulden Winckel attendeerde: ‘Het ware … Lees verder “Polderdecadentisme (6)”

Een vraag over een Besliste Volzin

Een Besliste Volzin (No. 33 in de De Beuk uitgave, 1954) van Neerlands ‘enige echte’ decadent Jacob Israël de Haan luidt: ‘Er is een boek van Ernest Downson met platen van Aubrey Beardsley. Ik heb dat boek nooit willen bezitten, omdat ik dan het verlangen ernaar kwijt zou zijn.’ Welk boek bedoelt De Haan? Er … Lees verder “Een vraag over een Besliste Volzin”

Fictieve receptie van Octave Mirbeau (2)

Een tweede geval van de fictieve receptie van Mirbeau in de Nederlandse literatuur van rond 1900 werd mij aangedragen door trouwe lezeres en bibliofiel R.S.: waarschijnlijk de enige jongedame in Nederland die voor haar genoegen Wagenvoort, Reyneke van Stuwe of Anna van Gogh-Kaulbach leest. In diens roman Moeder (1909) trof ze de volgende opmerkelijke passage: