‘Er is niets nieuws onder de zon. Wanneer men van iets zegt: “Kijk, iets nieuws,” dan is het altijd iets dat er sinds lang vervlogen tijden is geweest. De vroegere generaties zijn vergeten, en ook de komende zullen weer worden vergeten.’ (Prediker I 9-11)
Dorian Gray leest À Rebours en gaat ‘de verkante keer’ op; het belang van Huysmans voor het surrealisme is welbekend; William Burroughs legt in 1948 in Harlem aan de Beatheren in wording, Jack Kerouac en Allan Ginsberg, het begrip counter-canon uit en gebruikt daarbij het werk van Huysmans ter illustratie; in 1974 richt Tom Miller samen met Richard Hell de oerpunkband Television op en verandert zijn naam in Tom Verlaine, een naam ingegeven door ’the twisted French aestheticism of the late 19th century like Rimbaud, Verlaine, Huysmans, Baudelaire’; in ‘one of Britain’s biggest cultfilms’ Withnail and I (1987), over Londen in de zestiger jaren, speelt À Rebours een niet onbelangrijke rol, en over Huysmans in Holland heeft u de laatste jaren regelmatig op deze cultuurtempel kunnen vernemen.
Nu kunnen we zowaar een wel heel actuele, Hollandse ontwikkeling aan bovenstaande toevoegen. Ooit lazen de jonge literatoren in spe Toine Donk en Daniël van der Meer À Rebours en waren zo dolenthousiast dat het laatste nummer van hun reuze-hippe literaire blad Das Magazin als thema ‘de dandy’ heeft. Dat is leuk, en nog leuker is dat het geen uitzondering is: de dandy leeft weer onder althans bepaalde delen van onze door en door verdorven jeugd. Ziet u bijvoorbeeld deze docu over dandy’s in, of all places, Rotterdam! Dandy Jerry Hormone was overigens tot 2005 gitarist van de favoriete Nederlandse poppunkband van ondergetekende, oude, bittere studeerkamerdecadent: u ziet, zo komt alles weer rond.
Het malle nu is dat Das Magazin eigenlijk helemaal niet over ‘de dandy’ gaat. Misschien is dat echter ook wel heel decadent, heel blasé. Om Villiers de l’Isle Adam te parafraseren: ‘iets uitzoeken, dat moeten de bedienden maar voor ons doen.’ Bij het tijdschrift is een heel aardig en geestig geschreven boekje gevoegd, ‘Handleiding voor de moderne dandy’ door Yannick Dangre, dat mij benieuwd deed zijn naar het eigenlijke periodiek. À Rebours wordt er namelijk in genoemd, wat mij de stelling over de lectuur van voornoemde redacteuren in de pen gaf. En dat verheugde mij uiteraard, dat Huysmans ook door literati van na 1980 gelezen wordt.
Maar, en daar gaat het denk ik fout: Huysmans en À Rebours hebben met het dandyisme bij mijn weten niet veel te maken, ondanks dat ze voor het gemak vaak in een adem worden genoemd. Een Des Esseintes, of een Durtal, dragen hun leed en hun ziel zo voor heel de wereld zichtbaar onder de arm, dat geen vlinderstrikje of wit pak dat kan verhullen. Het dandyisme was een begin negentiende-eeuws cultuurverschijnsel – Beau Brummel, Byron, Barbey d’Aurevilly – dat nog lang, maar dan voornamelijk als idee, is blijven voortleven. Decadentisme en het dandyisme zijn mijns inziens gescheiden zaken. Ik hoor graag het tegendeel, maar ik, om bij de letteren te blijven, ken bijvoorbeeld geen roman van rond 1900 die binnen de décadence litteraire valt waarin de protagonist een overtuigde dandy is. Werkelijke dandy-schrijvers zijn ook moeilijk te vinden. Jacques d’Adelswerd Fersen of Eric Stenbock misschien. Louis Couperus, hoe graag men het ook wil, was geen dandy maar gewoon een nette Haagsche mijnheer. In The Yellow Nineties, (Oscar Wilde), speelde dandyisme wel een rol, maar diezelfde Yellow Nineties hebben met het decadentisme dan weer niet veel te maken, maar eerder met Engelse hoffelijkheid en wit.
Ik ben zo vrij dit alles maar even als nederige bediende voor u uit te spellen, want in Das Magazin zult u niets van dit alles vinden. Wel vindt u een mooi stuk van Daan Heerma van Voss over een bezoek aan Charles Hofman, Komrijs weduwnaar. Maar waarom eigenlijk? Komrij schreef veel over bovengenoemde schrijvers, verzamelde ze, hield van Aubrey Beardsley en Carel de Nerée tot Babberich, maar was hij wel een dandy of, vrijwel hetzelfde, deed hij zich, zoals bijvoorbeeld Erik P. L. als zodanig voor? Onduidelijk. Dan volgen onder andere nog een studentikoos verhaal van Frederik Willem Daem, twee gedichten van Delphine Lecompte,waarin met veel goede wil een echo van Schwobs Vies Imaginaires (1896) te lezen is, en een stuk van Daniël van der Meer over Viktor en Rolf. Dat laatste is wel heel curieus; als er één verschijnsel is waarin men zijn uiterste best doet om te laten zien dat dat wat de buitenwereld denkt wél heel belangrijk is, is het de (moderne) mode. Misschien sluit A.L. Snijders, in het niet-themadeel van het blad, met een van zijn zkv’s nog wel het meest bij het onderwerp van het tijdschrift aan: het zijn immers galante, quasi-onverschillige observaties van details à la Van Deyssel en andere, Franse, eind-eeuwse prozadichters. Kortom, een goed en meer dan bejubelbaar initiatief, maar ook erg onbevredigend. Maar juist dat is wel weer reuze decadent.
Om de oude trouwe lezer nu niet helemaal onbevredigd achter te laten qua ‘nieuwe’ dandy-kennis, kunt u hier een naadloos bij het thema aansluitend verhaal lezen van Frits van Raalte, ‘Het zwijntje en de dandy’, uit het bijvoegsel van het Zondagsblad van de Oprechte Haarlemsche Courant, 21 maart 1914. (De drie afbeeldingen hiernaast zijn opklikbaar tot leesbaarheid) Van Raalte was bij mijn weten óók geen dandy, maar een keurige onderwijzer, die echter wel een roman met de nieuwsgierig makende titel Xenerriël, Het boek van Satan en de ziel eener vrouw (1918) schreef. Maar daarover, lieve lezers, later meer. In de tussentijd lezen wij ondanks bovenstaande overgedetailleerde kritiek toch nog even verder in Das Magazin, op zoek naar een nieuwe ervaring voor onze uitgebluste zenuwen.
Jacob Israel de Haan was té decadent voor Frits van Raalte. Pathologieën vond Van Raalte té pathologisch. Zie de dissertatie van Leo Ross en mij met de brieven van en aan De Haan (1994) p. 289 e.v.
Dus Raalte was wel een béétje decadent?