Huysmans’ ‘Parisian Sketches’ (en andere aanwinsten)

Via een welbekende online ‘boekwinkel’ kwam hier bovengenoemde, niet lang geleden verschenen Huysmans binnen. Het betreft de eerste Engelse vertaling van de in 1880 (vermeerderde uitgave 1886) verschenen Croquis Parisiens. Uit inspectie van mijn ondertussen flinke rij Huysmansen bleek dat ik deze nog niet had. Vreemd, want het blijkt een van zijn beste en interessantste titels te zijn. […]

Via een welbekende online ‘boekwinkel’ kwam hier bovengenoemde, niet lang geleden verschenen Huysmans binnen. Het betreft de eerste Engelse vertaling van de in 1880 (vermeerderde uitgave 1886) verschenen Croquis Parisiens. Uit inspectie van mijn ondertussen flinke rij Huysmansen bleek dat ik deze nog niet had. Vreemd, want het blijkt een van zijn beste en interessantste titels te zijn.

Eindelijk weer eens een nieuwe Huysmans-leeservaring! Na vorig jaar gestrand te zijn in La Cathedrale (1898) was ik even licht wanhopig wat nu van hem te lezen. In zijn meer naturalistische werk had ik even geen zin. Natuurlijk kan men altijd zijn absolute meesterwerk En Route (1895) herlezen, maar een mens wil ook wel eens wat nieuws. Welnu, deze schetsen zijn bevredigende lectuur! Zij hangen tussen het naturalistische en decadente werk in. Heel letterlijk blijkt dat uit de volgorde van de opgenomen schetsen. Deze beginnen met Parijse schetsen (Folie-Bergère, La Bièvre etc.) en eindigen met door Redon geïnspireerde nachtmerrie-achtige fantasieën die anticiperen op A Rebours (1884). Nu zijn ‘schetsen’ vaak niet het meest opwindende literaire genre (zie Van Looy, Van Deyssel en vele andere Nederlanders uit de tijd), maar niet bij Huysmans.

Ik denk dat dat in de eerste plaats is te verklaren door de narratieve structuur en de focalisator, om enkele deftige termen uit de ooit door mij gestudeerde literatuurwetenschap te gebruiken. Zijn de genoemde Nederlandse schetsen op de lange duur vermoeiend, omdat ze blijven steken in oppervlakkige observaties, bij Huysmans is er immer sprake van een reflecterend subject dat de lezer meer bij het geheel betrekt. Niet voor niets citeert Walter Benjamin in The Arcades Project (‘his kaleidoscopic sourcebook to the city he called “the capital of the nineteenth century”‘, volgens het voorwoord van deze uitgave) uitvoerig uit de Croquis Parisiens: ‘Huysmans was one of the great nineteenth century writers on Paris, and Parisien Sketches, with its stunning evocations of the city’s streets, its people, its sights and smells, is a literary tour-de-force inspired by the capital in which he was born and in which he lived almost the whole of his life.’ (idem). Zo is het. Mooiste zin uit het boek: ‘Imagination is decidedly a very good thing: it allows you to credit people with ideas even more stupid than those the undoubtly already have.’ (p. 33). Kopen en lezen dus!

– Bij dezelfde boekwinkel kochten we een Dedalus-uitgave die al langer uit is, maar helaas nog ontbrak in de uitvoerige collectie uitgaven (overigens zoek ik onder andere nog: Les Diaboliques en L’Innocente van deze prachtuitgeverij): het eerste Dedalus book of decadence. Tekstueel bevat het niet heel veel nieuws, daar het uitsluitend uit Franse (Lorrain, Rachilde, Mendes etc.) en Engelse (Wilde, Davidson, V. Lee etc.) peurt. Wél bevat het het knalverhaal The Other Side van Count Eric Stenbock. Zoals u wellicht weet is werk van Stenbock zo goed als niet te vinden en ben ik blij met elke letter die ik van hem te pakken kan krijgen. Er schijnt echter een Volledig Werk in de maak te zijn, zo is mij verteld door een zeer vertrouwde bron, maar helaas ben ik vergeten bij welke uitgeverij dat zou verschijnen.
Ook heeft de uitgave een uitstekend voorwoord van meer dan 80 pagina’s door Brian Stableford. Zeer lezenswaardig. Ik citeer hier graag een van zijn diverse uitspraken over het zogenaamde Engelse decadentisme, die aansluiten bij mijn bespreking van Martin Koomens boek over dit onderwerp: ‘The only possible conclusion which the modern commentator can come to, in looking back at the English Decadents, is that they simply were not nearly decadent enough. Though they wrote horror stories and stories fearful of a far future decline into comfortable impuissance, modesty forbade them seeing anything horrible enough to awaken them or their readers to the historical peril in which the actually stood.’ (p. 65)

Lees ook:  Van, over en uit het ongepubliceerde dagboek van een Couperusbiograaf

– Een volgende aanwinst betreft een werkje van een schrijver wiens werk je (ik in ieder geval) nooit en te nimmer in (originele) uitgaven op de Nederlandse boekenmarkt aantreft, namelijk: Jean Lorrains Helie. Garcon d’Hotel (1908). Voor de spotprijs van 3 euro op de vrijdagse boekenmarkt op het Spui. Een mij onbekend, posthuum verschenen werkje van een van Couperus’ lievelingsschrijvers. Helaas is het zodanig fragiel dat het ongelezen de kast in kan. Maar goed, het staat in ieder geval leuk.
(Bij dezelfde koopman lagen trouwens enkele eerste drukken van Couperus uit het bezit van diens laatst levende getuige. In een daarvan lag een kopie van een brief van Couperus, die ik mocht meenemen, uiteraard in de hoop dat deze misschien nog niet helemaal integraal gepubliceerd was. Dat was echter wel het geval. (Zie Frédéric Bastet, Al die verloren paradijzen, p. 140)

– Ten slotte nog voor 1 euro een leuk gebonden winkeldochter: Maeterlincks Le Tresor des Humbles (1894). Carel de Nerée tot Babberich, over wie ik een groot artikel aan het voorbereiden ben, kende diens werk uit het hoofd. Vandaar.

10 gedachten aan “Huysmans’ ‘Parisian Sketches’ (en andere aanwinsten)”

  1. Dat citaat is uit Les Folies-Bergère en 1879 – met dank aan http://www.huysmans.org: “L’imagination est décidément une bien belle chose; elle permet de prêter aux gens des idées encore plus sottes que celles qu’ils ont eues sans doute.”

    Arij Prins rapporteerde aan zijn vader over een bezoek dat hij met JKH aan de Folies-Bergère bracht (maar niet over de prosituées die ze ook bezochten). In diezelfde brief ook de nodige details over Anna Meunier, die zijn vader zich nog moest kunnen herinneren als Louise uit En Rade (Verlaten) – kijk, zo kom je toch weer te weten dat ook een ouder van een der mindere goden onder de Tachtigers nog wel eens de nieuwste literatuur tot zich nam.

    Prins had JKH overigens nog geholpen met de vertaling van een Duitse maankaart, voor de surreële droomscène uit En Rade.

  2. zie Bastet p. 140 dus (brief, uit ik meen inderdaad 1916 en boek hier niet bij de hand) maar gaat over album + schilderij Cain en Abel in Mauritshuis.

  3. Mijn geheugen speelt mij parten: Prins heeft het over “(Jeanne uit En ménage, welk boek u hebt gelezen)”, dus niet over Louise uit En Rade.

    Prins bezocht Huysmans eind juni 1886: JKH publiceerde op dat moment al wel voor uit En Rade, maar de boekpublicatie liet nog een jaar op zich wachten. De vertaling van de Duitse maankaart zal dan ook pas na dit bezoek aan de orde zijn geweest.

    Vader Prins zou enige tijd later JKH’s belangen behartigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van diens peetoom in Nederland, Constant Huijsmans. Arij Prins vertegenwoordigde zoals bekend het familiebedrijf (fabrikant van stearinekaarsen) te Hamburg. Zijn hotel in Parijs was hetzelfde als waar oom Constant altijd logeerde, Hôtel des Saints-Pères: “Myn hotel bevalt mij goed. Het is er zindelijk, deftig en stil, ook goedkoop. Er logeeren hier veel deputés & abbés.”

  4. Beste A.
    Dank voor reactie! Je hebt het me volgens mij wel eens gemeld, sorry, maar waar en hoe zit dat met die brieven van Prins aan/en zijn vader? ongepubliceerd, is het niet?
    hgr
    S.

  5. Geen idee of ze ooit zijn gepubliceerd, ik heb ze een jaar of drie geleden in elk geval zitten transcriberen op het LM. Ik kijk nog of ik vanavond het stukje Folies-Bergère hier kan aanplakken.

    Volgens de bronnen zouden de brieven van JKH aan Prins ook op het LM moeten liggen, maar het zijn slechts fotografische reproducties – beetje raar. Ook de nummering lijkt niet helemaal te stroken met de uitgave van Gillet, zoals ik moest constateren toen ik Gillet’s lezing van de naam “Loesberg” controleerde (moest inderdaad “Leesberg” zijn).

    Zoals het leven gaat, heb ik zo’n 15 jaar gelee geassisteerd bij het verplaatsen van zo’n beetje het halve LM archief, lade-voor-lade. Het archiveringssysteem, hoewel kennelijk “beproefd” in de bibliotheekwereld, was niet echt berekend op het invoegen van nieuwe archivalia, aangezien dit op alfabetische volgorde diende te geschieden. Bij dit verplaatsen had ik al eens het archiefje Prins in handen gehad, waarbij het ontbreken van de originelen me al duidelijk was geworden. (Buiten de onzinnige fysieke inrichting van de archivalia was het toch wel erg leuk werk. Jammer dat het maar net een maandje mocht duren.)

  6. Tijdens zijn zomervakantie in Parijs in 1886 stuurt Arij Prins zijn vader drie brieven, op 17, 21 en 24 juni (eerste en laatste brief zijn achteraf gedateerd). Enfin, het beloofde stukje, uit de laatste brief – de Folies-Bergères komen er wat karig van af, maar goed:

    Ofschoon hij eene maitresse heeft, kent hy nog een menigte andere dames, waarvan ik de bewyzen heb gezien toen wij in de Folies Bergères kwamen.
    Hij is zyn vrouw, die niet bij hem inwoont, dan ook nog al eens ontrouw en het curieuste is, dat zij het altijd, zonder de bewijzen te hebben, juist raadt.
    Zoodra ziet ze hem niet, of het is: “Oui je vois bien, vous avez fait la noce”
    Verwonderd gezicht van H, die ontkent, waarop zij hem boos toe[duwt?] “C’est vrai, vous sentez la femme”
    Bij deze scènes kan ik myn lachen niet houden.
    De meeste artisten (Zola en nog een paar uitgezonderd) zyn lieve jongens, die in het geheel niet kuisch leven. – De taal, die hier ook onder de artisten, en bij de Goncourt wordt gesproken is het fransch der 16e eeuw. Men zegt alles zonder zich in de woordenkeuze te geneeren. –

Laat een antwoord achter aan A.H. Simons Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *