In Memoriam Gerrit Komrij

De Dichter

Mijn hand, der spâ verzwaard, heeft ’t winter-zwijn gekeeld;
de toeë stal geurt zoel en zerp van zwoele vachten;
geschuurd de loome last der laatste zomer-vrachten,
rust thans mijn naarstig hoofd ter moede vinger-eelt.

Geen nijvre zorge meer die zweeg, of zwoegde, of lachte;
geen kommer die mijn dage’ in hope of deemoed deelt:
het duister-wijs gelaat der tijde’ is stom, dat heelt
na lange dage-taak de waak der lange nachten.

En toch en zoekt mijn oog den slaap, – waar ’t leven ront
in dommel, – noch en sterft me de aandacht om den mond,
noch keert mijn hoofd de droomen toe die vroom me wachten.

Lees ook:  'De Stille Kracht'

Want, week ’t gewijde jaar van leed en arrebeid:
‘k herbruike zonne en zaad, ‘k herbreke daad en tijd,
‘k herleve, schromend schoon, mijn leve’ in u, Gedachte.

Karel van de Woestijne.

Uit: De Gulden Schaduw. Bussum, Van Dishoeck, 1910

Eén gedachte over “In Memoriam Gerrit Komrij”

  1. Beste Sander,
    De gemeenplaats ten spijt: dat is veel te vroeg, 68!
    Zonder Gerrit Komrij had ik bepaalde maar cruciale gedichten nooit kunnen schrijven.
    Dank, Gerrit!
    Nico Weber

Laat een antwoord achter aan nico weber Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *