Kijkt u eens aan. Een voortreffelijke, nieuwe roman van een bestsellende schrijver. Waarom in hemelsnaam deze alhier bespreken? Welnu, omdat ondergetekende op zeer bescheiden wijze een gut feeling heeft voor de décadence littéraire, en Suezkade kan mijns inziens hieronder geschaard worden. Dat aan werk van Siebelink dit predikaat gegeven kan worden is niets nieuws: zo schijnt het nimmer door mij gelezen Nachtschade (1975) behoorlijk decadent te zijn. Het is wat mij betreft echter iets te ver in de tijd verwijderd van the real thing om echt tot het decadentisme te kunnen behoren. Ook Suezkade kan ik niet onder het kopje polderdecadentisme scharen, maar opvallende en mij zeer behagende affiniteit heeft het hier zeker mee.
Uiteraard — zo zie je maar weer hoe betrekkelijk waardevol recensies zijn — merkt haast niemand dit op. De meeste (eigenlijk alle) critici zien Suezkade als een roman over het onderwijs. Arjen Fortuin: ‘Suezkade past in het “andere deel” van Siebelinks oeuvre: de romans over het onderwijs’ (NRC Next). Max Pam praat zoals gebruikelijk met zijn achterhoofd en meent dat ‘Suezkade (…) een vreemde mix [is] van hoe het onderwijs nu is en hoe het onderwijs was in Siebelinks eigen jeugd.’ Een veel belangrijkere thematiek is dus een andere.
Fortuin heeft de klok horen luiden, maar heeft wel een mal idee van het begrip decadentie: ‘Ook blijkt de smetteloze pakkenman Cordesius graag 200 kilometer per uur te rijden op de Laan van Meerdervoort en gefascineerd te zijn door het smoezeliger deel van het nachtleven. Je herkent er de liefde voor decadentie in die Siebelink vanaf het begin van zijn loopbaan tentoongespreid heeft. ‘
Wonderlijk genoeg geeft de voor de buitenlandse lezer bestemde wervingstekst van het NLPVF de beste typering:
‘Yet Suezkade is not a novel whose effect relies on the use of recognizably autobiographical material. On the contrary, the story of Marc Cordesius makes its considerable impact by creating a slightly surreal, rarefied, almost impalpable atmosphere, undoubtedly inspired by the French authors of the fin de siècle and the 1900s. The book is a testimony to his fondness for decadent poets and authors like Mallarmé and Huysmans, and the vitriolic, gossipy diary of the De Goncourt brothers.’ ‘Undoubtly’ inderdaad, want de literaire referentiesaus en decadente thematiek is er mijns inziens met redelijk verfijnde, maar opvallende penseelstreken door heen gevoerd. Zoals:
-Het dandyeske uiterlijk en de zeer verfijnde kledij van hoofdpersoon Marc Cordesius;
-Deze dandy heeft in Parijs nota bene een appartement op de Place Jean Lorrain: de meest decadente der fin de siècle- schrijvers;
– Er zijn vele referenties naar andere decadente schrijvers. Zoals onder meer de rector het verwoordt, die dankzij Marc met ‘schrijvers [in aanraking wordt gebracht] van wie [hij] nooit gehoord had en die, zo bleek mij bij lezing, behoren tot het allerbeste wat aan literatuur bestaat. Jean de Tinan, Maritain, Huysmans…’ (p. 344). Ook Couperus wordt regelmatig genoemd en Marcs favoriete schilders zijn Moreau en Redon.
-Dat Siebelink de anorexia van Marcs ‘geliefde’ Najoua maar heel oppervlakkig benaderd (Fortuin) is geen falen. Ze had namelijk ook wat anders kunnen hebben, als ze maar ziek is, want Najoua is het type van de femme fragile. Anorexia is echter wel een reuze decadente, want onnatuurlijke ziekte: bewust proberen te leven zonder te eten, vergeefs tegen het natuurlijke verloop der dingen strijden. Een zeker zich naast de werkelijkheid plaatsen: ‘Het waren de overgevoeligen die aan deze ziekte leden. De besten.’ (p. 230) Dit doet denken aan de problemen die Des Esseintes met eten heeft. In een studie over Frans eten wordt in het hoofdstuk over anorexia waarin Des Esseintes besproken wordt zelfs door de auteurs gesteld: ‘Decadence is then an eating disorder which culminates in the rejection of substantial food and its transsubstantiation into artificial substances.’ (p. 93)
Dat zijn nog redelijk oppervlakkige referenties, maar direct onder dit oppervlak is meer significants te vinden. Marc is namelijk geen ‘steeds minder geloofwaardige hoofdpersoon’ (Fortuin) of ‘een beetje een rare snuiter’ (Max Pam), maar een typische decadente held:
-Marcs poging om een eigen, esthetisch verantwoord, afgezonderd lokaal te creëren is natuurlijk de villa van Des Esseintes in het klein. Uiteraard faalt dit experiment. Net zoals Marcs grote experiment, een manier te vinden ‘om aan de liefde te ontsnappen, nee, een manier om de liefde te bedrijven zonder die te bedrijven. Arme Marc, die het onmogelijke wilde.’ (p. 362) Fundamenteel het onmogelijke willen bereiken kan gezien worden als een puur decadent streven. Vergelijk wat Hubert Juin schrijft over de in Suezkade steeds terugkerende Jean de Tinan, in zijn voorwoord bij diens Oeuvres Complètes (1980), die nastreefde: ‘Une recherche de l’impossible, qui est une recherche de l’indéfinissable!’ Ik wist tot voor kort overigens niet dat Siebelink De Tinans beste roman, Penses-tu Réussir! (1896, De Prom 1992), vertaald had! Direct in huis gehaald uiteraard. In zijn voorwoord bij deze vertaling schrijft Siebelink op zijn beurt over de protagonist van de roman: ‘In het centrum van zijn gedachten staat de vrouw. Maar hem bevangt een vreemde nervositeit als de vrouw hem te na komt. Raoul is even ver verwijderd van de hevige hartstocht van de romantici als van de verdorven wereld van de geperverteerde verlangens.’ (p. 11). Vergelijk Suezkade, p. 230: ‘Romances leken hem stomvervelend’, en leg vervolgens hiernaast de volgende passage en het is duidelijk waar Siebelink de literaire mosterd zou hebben kunnen gehaald:
‘De gedachte dat hij zonder te kwetsen met haar tot een vergelijk zou komen maakte hem wonderlijk onverschillig. Nu leek ook de angst op te lossen en werd hij weer een begin van een erectie gewaar. Dat symptoom moest gevoed worden. Maar hoe? Door een cerebraal sadisme, dacht hij koel en onbewogen. Hij verbeeldde zich dat hij haar sloeg en het effect was direct merkbaar. (…) De opgeroepen beelden raakten snel uitgeput. Hij was immers geen sadist. En toen hij besefte tot welk middel hij zijn toevlucht had moeten nemen overviel hem de hitte van de schaamte en de wanhoop.’ (p. 235)
Gelijksoortige typeringen en gedragingen uit een bepaald slag Europese literatuur van rond 1900 zijn talloos. Zo doet de term ‘cerebraal sadisme’ direct denken aan het geestesleven van Anton Dercksz uit Van oude menschen… van Louis Couperus:
‘Niemand wist zijn eenzame fantazieën, die intenser werden naarmate hij ouder werd en onmachtiger in zinnelijkheid, en niemand wist zijn cerebraal onanisme, en dat hij, terwijl hij Suetonius las, zich verbeeldde Tiberius te zijn geweest, in vroegere eeuw, en op Capri, in sombere eenzaamheden, te hebben gegeven de brandendste orgieën, moord te hebben gepleegd in wellust, slachtoffers van zijn sensueelen honger te hebben doen neêrstorten in zee van rotsen, zich te hebben omringd met een schaar van liefdegoodjes-mooie kinderen… ‘ (p. 140)
De schijnbaar vreemde combinatie van Marcs seksuele aantrekkelijkheid en zijn gebrek aan werkelijke interesse in de vrouw is geen ongebruikelijke in de genoemde literatuur. Zo werd Remy de Gourment eens getypeerd als: ‘een sensueel mens, tegelijk pervers en kuis, deze beide eigenschappen zijn complementair.’ (P. Voivenel, Rémy de Gourmont vu pas son médecin, Essai de physiologie littéraire, 1924, geciteerd naar Praz.)
En zo zijn er nog wel meer typische citaten aan te halen uit en vergelijkingen te maken met het werk van schrijvers uit de klassieke décadence littéraire als Péladan, Villiers de l’Isle Adam of Barbey d’Aurevilly.
Ten slotte nog een neuzige literair- en boekhistorische opmerking. Het gaat uiteraard om fictie, maar over de romans van De Goncourt wordt gesteld dat ‘de romans die ze schreven (…) in hun tijd al onleesbaar [waren] en (…) nooit vertaald [zijn].’ (p. 113). In hun tijd werden ze echter veel gelezen en doorgaans toch wel gewaardeerd:
‘les romans-pilotes de toute une génération avaient été ceux des deux frères, Charles Demailly, Germinie Lacerteux, Soeur Philomène, Madame Gervaisais, Renée Mauperin (…) Le rôle des deux frères avait été incontestable sur l’evolution des idées et de l’art en cette période de transition du second Empire, qui assista à la passation de pouvoir du réalisme au naturalisme(…).’ (P. Cogny ‘Introduction’ in: J.K. Huymans- Lettres Inédites A E. de Goncourt 1956 p. 11-12).
Hun invloed op Zola is aanzienlijk geweest, en over de genoemde, bredere invloed verwijs ik naar wat Praz hierover schreef in The Romantic Agony.
Wat betreft de Nederlandse vertalingen: Les frères Zemganno verscheen in 1904 bij Honing te Utrecht als De Zemganno Broeders, Germinie Lacerteux als Germinie – De roman van een dienstmeisje in 1929 bij Ontwikkeling te Amsterdam en La Fille Elisa als Elisa de deern in 1920 bij Querido.