Van en over Satan, Bullebak 666 en de Nederlandse letteren.

‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’, zegt mijn buurman altijd. ‘Doe wat je wilt zal wet zijn’ zei Aleister Crowley. En met die laatste was ik, meer dan met mijn buurman, weer een beetje bezig naar aanleiding van het eind 2016 verschenen, doch eerst nu door mij gelezen, Occult Paris: the Lost Magic of the Belle Époque door Tobias Churton. Hoewel Churton duidelijk zelf van de mystieke kant is wordt het hele occulte verschijnsel serieus genomen en bijvoorbeeld eindelijk Peladans hele occult-artistieke doctrine goed uitgelegd. Het is natuurlijk allemaal hocus pocus en kolder en iets om te doen om de regenachtige zondag mee door te komen in gelovige pre-internet tijden maar voor christendom, Islam en wat dan ook geldt dat ook, met dat verschil dat het occultisme in ieder geval superbe symbolistische kunst heeft voort gebracht. Nu heeft het Katholicisme dat ook, maar voor het gemak en om te voorkomen dat iemand dynamiet door de brievenbus van de decadente villa gooit gooi ik alle grote wereldgodsdiensten maar even op een hoop. Op Churtons boek kom ik nog uitvoerig terug maar iemand die, als zijnde geïnspireerd door de Belle Époque-spiri wiri’s, regelmatig genoemd wordt door de auteur is Aleister Crowley.

In de Angelsaksische wereld is Crowley immer een grote (oc)cultheld, hier in Barbarenland kent vrijwel niemand hem meer geloof ik, de poging van Ruud Vermeer om hem hier een beetje op de kaart te zetten ten spijt. Mocht u het ook een beetje kwijt zijn en geen zin hebben om te lezen, immers een vermoeiende en ongezonde bezigheid, op youtube staat integraal een wat oppervlakkige maar redelijk informatieve BBC-documentaire.

Maar waarom nu Crowley op rond1900? Welnu, het is natuurlijk een psychotische maniak maar tezamen met Nero, G.G. Allin en D.A.F. de Sade is Crowley een van de weinigen die werkelijk concreet hebben geprobeerd antwoord de geven op de ultieme decadente vraag: ‘Alles mag. Mag dat?’ Crowley meende dat de moraal en de wet voor hem niet gold en ging los, maakte zichzelf waanzinnig en experimenteerde erop los, met een spoor van dood en verderf, ‘letterlijk’, tot gevolg.  Ik kan het kortom niet laten, noem het dom en puberaal, noem het een jeugdzonde, direct, puur wetenschappelijk, geïnteresseerd te zijn in zulke figuren.

Genoeg gevoelig autobiografisch geneuzel, ik zit hier niet bij mijn psychiater Henk van der Knol uit Leersum op zijn wekelijkse sofa (dinsdag van 15.00 tot 16.00). Hoe zit het, want voor dat soort onderzoek zijn we hier immers ooit aangenomen, met de receptie van Aleister Crowley in het Nederlandse literaire veld wiens literaire carrière immers in 1898 (zogenaamd) in Amsterdam begon? Van deze onanieke classic wordt trouwens heden een eerste druk aangeboden, misschien aardig voor de gefortuneerde bibliofiele smeerlappen onder u, wildzeldzaam, nóóit gezien persoonlijk.

Het antwoord op de vraag is: ‘niet’. Het zit niet en nergens met Crowley in Nederland want er is geen spoor van te vinden rond 1900, geen enkele vermelding of referentie, niet in de avant-gardistische pagina’s van de De Kroniek of in Van Nes overzichtswerk De nieuwe mystiek uit 1900. Hoewel die laatste natuurlijk ook wel erg vroeg is, Crowly reputatie begon zich pas later te verspreiden maar toch. Kan me ook niet herinneren ooit in een Nederlands literair werk van begin twintigste eeuw een verwijzing naar Crowley te hebben gelezen. Sowieso sloeg dat hele Satanisme, toch een heel vermakelijk en tegen de keer-verschijnsel hier niet echt aan. Na Là-bas werd het hier stil, maar als iemand een Nederlandse roman van voor pakhembeet 1920 weet te melden met een satanistisch thema hoor ik dat graag.

Lees ook:  Jan Siebelink — Suezkade (2008)

De eerste verwijzingen naar Crowley in de Nederlandse pers zijn pas te vinden in 1934 naar aanleiding van een proces tegen hem waarin de luiaard weigerde zichzelf onzichtbaar te maken in de rechtszaal. Een van die eerste vermeldingen is eigenlijk de allerleukste want de Limburger Koerier vertaalt op 18 april van dat jaar Crowley’s bijnaam ‘The Great Beast 666’ als ‘Bullebak 666′. Mocht een lezer nog een naam zoeken voor zijn nieuwe hardcore punkrockband: bij deze!
Verder is er voor de oorlog vrijwel niks te vinden en zijn overlijden in 1947 wordt evenmin opgemerkt, behalve door de Provinciale Drentse en Asser Courant die op 3 december onder het kopje ”T baatte toch niet’ schrijft: ‘Aleister Crowley, dichter en tovenaar, is, hoewel hij beweerde het elixer voor een eeuwig leven uitgevonden te hebben. Maandag op 72-jarige leeftijd te Notherwood in Sussex (Engeland), overleden.’ Op een enkele naamsvermelding kon ik geen significant spoor vinden van Crowley in Nederlandse kranten, boeken of tijdschriften in de jaren hierna. Mede dankzij The Beatles en Jimmy Page wordt Crowley in Engeland een cultheld van the psychedelic sixties, een pionier van de vrije liefde maar ook dat trekt naar het lijkt aan Nederland voorbij.
In 1972 publiceert Freddy de Vree wel Sneeuwvlok in hel, een fictieve biografie in verzen van Crowley. Poëzie is zeg maar niet mijn ding en ik ben niet geneigd dat te veranderen door De Vree’s prachtregels als:

Zeshonderdzesenzestig! Zeshonderdzesenzestig!
Ik roep je aan als rook vol koude,
Ik roep je aan als een mes pan zilver,
Ik roep je aan als een kurk die nooit zinkt,
Ik roep je aan als porselein dat breekt
Ik roep je aan als ’t lege broze glas
Ik roep je aan als een postzegel,
Ik roep je aan als een geluid bij volle maan,
Ik roep je aan als een bloem in de rots.

Verder  geen vermeldingen van Het Grote Beest in de Nederlandse literaire counterculture van daarna tot Martin Koomen in 1984 Crowley als model neemt voor het personage Alexander Asselborn in de roman Abramelijnse magie. Leuk, maar allemaal veel te ver in de tijd om nog enige cultuurhistorische significantie te hebben, de Soton was simpelweg niet welkom in Nederland.
Uiteraard kunnen we ons weer helemaal vergissen en horen de aanvullingen en opmerkingen dan graag maar de laatste, volstrekt triviale, literaire vermelding van Crowley in de Nederlandse literatuur is in de novelle Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet van Hans Andreus, geschreven 1976, gepubliceerd 1986. De onstuitbare kat die het verhaal structuur geeft is vernoemd naar De Slechtste Man ter Wereld: ‘Crowley is onze zenuwzieke zwarte kater, door mijn vrouw in een gevoelige opwelling als heel jong poesje uit het asiel gehaald.’

Afbeelding: John Coulthart voor Allan Moore’s Crowley-project.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *