Eerder dit jaar deed ene Marcel Möring zijn beklaag over de vermeende slappe staat waarin de literatuur zich zou bevinden. Om zijn betoog kracht bij te zetten haalde hij enkele schrijvers aan die de volgens hem zo broodnodige ‘gevaarlijke literatuur’ zouden hebben geschreven: waaronder nota bene polderschrijver Bert Schierbeek. En de ‘erotische’ bestseller Vijftig tinten grijs van E.L. James doet ook al maanden burgerlijk boeklezend Nederland ‘Oh là là’ roepen tijden het NOS Journaal.
Gevaarlijke literatuur? Grensoverschrijdende literatuur werd ook meer dan honderd jaar natuurlijk al geschreven. Literatuur van een veel meer ‘Oh là là’-gehalte. We hebben het natuurlijk over Aleister Crowley en dan deze maal in het bijzonder over zijn bundel White stains (1898). Toepasselijke titel voor een van de vuigste en bizarste dichtbundels aller tijden. Niemand minder dan de beruchte uitgever Leonard Smithers liet de bundel in honderd exemplaren drukken in Amsterdam (Amsterdam, Leonard Smithers staat op titelpagina) en deze werden via Zwitserland weer in Engeland verspreid. Een haast zeventiende-eeuwse drukpraktijk.
Waarom deed hij dat? Dacht hij dat men hier geen woord Engels las en niet zouden weten wat er gedrukt werd? Die eerste veronderstelling is natuurlijk niet waar. Een curieus (boek)historisch feit hoe dan ook! Wie zou die drukker geweest zijn en hoe kwam Smithers aan zijn Amsterdamse contact? Was die drukker misschien de drukker van uitgeverij Moransard, die in diezelfde periode het ‘ pornografische’ werk van Bram van Dam uitgaf, maar ook een uitgave van Havelock Ellis’ Het contraire geslachtsgevoel bij den man, en bij de vrouw en zijne behandeling (1901) of J. Schoondermarks standaardwerk Het (auto- en mutueel-) onaneeren van mannen en jongens en vrouwen en meisjes: zijne gevolgen, en zijne behandeling: een opstel voor “Rijp en Groen” (1901) alsmede in 1907 diens Een zevental sexueele gebreken: (Impotentia – Onanie – Nymphomanie – Lesbische liefde – Verkrachting – Ontmaagding – Venerie). Wie het weet mag het zeggen! In de tussentijd een staaltje van Crowley’s dichtkunst waarin hij de decadente thematiek van dood + liefde wel heel gevaarlijk ver voert: Hold me, I come! I’m dead! My God!
NECROPHILIA
My nostrils sniff the luxury
Of flesh decaying, bowels torn
Of festive worms, like Venus, born
Of entrails foaming like the sea.
Yea, thou art dead. Thy buttocks now
Are swan-soft, and thou sweatest not;
And hast a strange desire begot
In me, to lick thy bloody brow;
To gnaw thy hollow cheeks, and pull
Thy lustful tongue from out it’s sheath;
To wallow in the bowels of death,
And rip thy belly, and fill full
My hands with all putridities;
To chew thy dainty testicles;
To revel with the worms in Hell’s
Delight in such obscenities;
To pour within thine heart the seed
Mingled with poisonous discharge
From a swollen gland, inflamed and large
With gonorrhoea’s delicious breed;
To probe thy belly, and to drink
The godless fluids, and the pool
Of rank putrescence from the stool
Thy hanged corpse gave, whose luscious stink
Excites these songs sublime. The rod
Gains new desire; dive, howl, cling, suck,
Rave, shreik, and chew; excite the fuck,
Hold me, I come! I’m dead! My God!
_____________
Afbeelding: Aleister Crowley